Liter. Jaargang 17
(2014)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Marilynne Robinson
| |
[pagina 46]
| |
de waar ik vandaan kwam: ‘Maar érgens in de familie moet er dan toch talent zitten.’ Tot op zeker hoogte is mijn eerste roman Een huishouden bedoeld als een soort demonstratie van de intellectuele cultuur uit mijn jeugd. Het was mijn bedoeling om alleen die verwijzingen te gebruiken waarover mijn verteller, Ruth, ongeveer zou kunnen beschikken als ik destijds, op haar leeftijd. De verwijzingen naar de oudheid, Carthago, bestrooid met zout, en het zaaien van drakentanden waaruit gewapende mannen ontsproten, twee verhalen die Ruth met elkaar combineert, kwamen allebei uit het schoolboek dat we op de middelbare school van Coeur d'Alene bij Latijn gebruikten. Mijn broer David kwam thuis met de mededeling dat God een bol is waarvan het middelpunt overal is en de omtrek nergens. Het kwam geen moment bij me op om te vragen waar hij dat vandaan had. Emily Dickinson en de Bijbel waren godzijdank onvermijdelijk. In Een huishouden wordt weinig aan andere bronnen gerefereerd, hoewel het een boek vol verwijzingen is, omdat de vertelster alle beschikbare middelen inzet om de wereld begrijpelijk te maken. Wat ze weet, gebruikt ze, net als haar handen en haar ogen. Ze eigent zich de ruïnes van Carthago toe om ze voor haar eigen bespiegelingen te gebruiken. De overleveringen die me door mijn leraren waren opgedrongen kwamen daarbij goed van pas. In de samenleving van Idaho leek, althans toen, het besef van sociale klassen te ontbreken die de cultuur elders tot een stelsel van tekens en wachtwoorden maken die nagenoeg niets om het lijf hebben, behalve dat je er groepen en subgroepen mee kunt onderscheiden. Het feit dat Westerners weinig om deze codes geven, zorgt er volgens mij voor dat ze door bewoners van de oostkust voor cultuurbarbaren worden aangezien. Dit zijn natuurlijk maar relatieve verschillen, en overal waar dwaze opvattingen om wat voor reden dan ook door de vingers worden gezien, komt vroeg of laat een moment dat de rek eruit is. In mijn eigen intellectuele leven als jonge boekenwurm in het Verre Westen kreeg ik van alles voorgeschoteld: Dido die door de vlammen wordt verteerd, Lewis en Clark die de wildernis in kaart brengen - maar geen van die dingen had als doel anderen te imponeren of te behagen. We kregen ze simpelweg aangereikt met de verzekering dat ze op zichzelf waardevol en belangrijk waren. Ik stel me een parelduiker voor die op de bodem van de Middellandse Zee een standbeeld aantreft, een mensfiguur die immuun is voor de vernietigende kracht van de diepte, hoewel half verzonken in het zand, blauw van de kou en omwikkeld door slierten zeewier, zijn ogen uitdrukkingsloos van verbazing, zijn mond licht geopend om iets te zeggen in een verdwenen dialect, zijn hand opgeheven in een groet aan een lang vergeten stad. De duiker voelt misschien een vlaag van medelijden bij het vinden van zoiets | |
[pagina 47]
| |
menselijks op zo'n koude plek. Misschien is het hem gegeven scherper te zien dan enig ander mens, hoewel hij nooit van Phidias of Myron heeft gehoord. Op dezelfde manier kregen wij de dingen die we leerden louter en alleen aangereikt om er betekenis in te ontdekken. Deze wijdlopige metafoor heeft u te danken aan mevrouw Bloomsburg, mijn lerares Latijn, die mij en nog vier of vijf leerlingen door Horatius en Vergilius heen loodste en ons geduld heeft bijgebracht met die vreemde stijlfiguur, de homerische vergelijking, die ik, aangepast aan mijn eigen doeleinden, regelmatig laat terugkomen in mijn eigen proza, om grote dingen met kleine dingen te vergelijken. Mevrouw Bloomsburg sleepte ons ook door Cicero's ellenlange zinnen vol bijzinnen die afhankelijk zijn van de rompzin, het geheel geschraagd met conjunctieve werkwoordsvormen en gelardeerd met een culminerende ironie. Het ging ons verstand te boven. We waren verveeld maar vasthoudend. En uiteindelijk is het denk ik overduidelijk dat ik wat stijl betreft eerder schatplichtig ben aan Cicero dan aan Hemingway. Ik bewonder Hemingway. Het is simpelweg een grappig toeval dat het uitgerekend de invloed van Cicero is waaraan ik weerstand moet bieden. Het is zo gelopen omdat ik mijn onderwijs op een bepaald moment op een bepaalde plek heb genoten. Toen ik in New England ging studeren kwam ik tot de ontdekking dat slechts een handvol jongens die door Jezuïeten waren opgeleid dezelfde wonderlijke voordelen hadden gehad. Ik heb Ruth gebruikt om de intellectuele cultuur van het Westen op te tekenen zoals ik die zelf heb meegekregen. Door het wonderlijke onderwijs in mijn jeugd ben ik geen typisch product van het Westen geworden. Een man in Alabama vroeg me eens waarin de westelijke staten naar mijn idee van de oostelijke en de zuidelijke verschilden, en ik antwoordde dat het woord ‘eenzaam’ in het Westen sterk positieve connotaties heeft. Waarschijnlijk formuleerde ik het toen beter, want we waren allebei verbluft door de raakheid van die opmerking, en inwoners van Alabama zijn veel te taalgevoelig om genoegen te nemen met een zin als ‘sterk positieve connotaties’. Maar voorlopig zullen we het ermee moeten doen. Ik weet nog hoe ik als kind in Coolin of Sagle of Talache in mijn eentje door de bossen liep en voelde hoe de eenzaamheid om me heen een opwinding teweegbracht die met een schok door mijn lichaam ging en tintelingen op mijn hoofd veroorzaakte. Ik weet nog dat ik neerknielde bij een beek die overstroomde en poeltjes vormde tussen rotsblokken en omgevallen bomen, waar alweer onbeschrijfelijk tere jonge boompjes uit ontsproten, en dat ik dacht: het enige wat hier stoort is mijn aanwezigheid, en dat is de geringste inbreuk die je je kunt voorstellen - en dat ik het gevoel had dat ik door mijn alleen-zijn, mijn eenzaamheid bijna werd getolereerd op die gewijde plek. | |
[pagina 48]
| |
Ik kan me de avonden op de ranch van mijn grootouders herinneren, in Sagle, en hoe we overdag achter de boerderijkatten aan zaten, op het open- en dicht-zwaaiende hek speelden en stiekem roekeloze lawines in de houtschuur veroorzaakten, en toekeken hoe mijn oma kippenvoer uit de gigantische zakken van haar schort uitstrooide, met het baldadige genot van stadskinderen die op het platteland verblijven. En dan kwamen de koeien naar de stal, stak de wind op en brandde Venus door het kleine beetje dat er nog van de dampkring over was, en hingen de duisternis en de leegte als een spontane openbaring boven het oude huis. Het moet in de avond zijn geweest dat het woord ‘eenzaam’ viel, op een toon waaruit ik kon opmaken dat het als een voorrecht werd beschouwd, het soort democratisch voorrecht dat je simpelweg toekomt. Ik denk dat het correct is om het Wilde Westen te zien als een moment in de geschiedenis dat groter is dan zichzelf. Mijn grootouders en mensen zoals zij hadden een schilderij aan de muur van een hert op een klif met een heldere maan op de achtergrond, of van een maagd in een lang, wit gewaad, op dezelfde klif, met dezelfde maan als achtergrond. Het was een ouderwets staaltje victorianisme. In die tijd waren rouw, melancholie, spijt en eenzaamheid verheven gevoelens, zoals ze dat voor de psalmist en voor Sofokles waren, en voor de Angelsaksische dichters en Shakespeare. In de moderne cultuur worden deze sentimenten als pathologisch beschouwd: in Europa noemen ze het vervreemding en gebrek aan authenticiteit, in de vs onaangepastheid en depressiviteit. Vandaag de dag lijken ze alleen nog te floreren in volkse vormen, waaronder country- en westernmuziek. De maan is achter een wolk verdwenen en ik sterf bijna van eenzaamheid. Zolang je er niet in zwelgt, zoals de victorianen deden, is het naar mijn idee heel zinnig om de goede kanten van heftige of angstige ervaringen te ontdekken. Ik ben enorm dankbaar dat ik in ieder geval heb geleerd om eenzaamheid als iets aangenaams te zien dat verhelderend werkt en ontvankelijk maakt, en dat het zelfs een waarachtiger band tussen mensen vormt dan welke nabijheid ook. Misschien is het louter historische conditionering, maar een man of een vrouw die alleen is, ziet er voor mij mysterieus uit, waarmee ik alleen maar wil zeggen dat ik een ander menselijk wezen heel even helder zie. Ik prijs de beroemde individualiteit die met westerse en Amerikaanse mythen wordt geassocieerd. Naar mijn idee zijn de categorieën die ons in deze wereld ter beschikking staan niet geordend van ‘goed’ naar ‘slecht’ maar van ‘slecht’ naar ‘slechter’. Hechte gemeenschappen waarin de leden naar elkaar kijken om hun identiteit te bepalen en normen en waarden vast te stellen, laten veel te wensen over en zijn dikwijls gevaarlijk, al hebben ze nog zo'n beschaafd vernisje. De veelgebruikte tegenstelling tussen individualisme enerzijds en verantwoordelijkheid | |
[pagina 49]
| |
ten opzichte van de samenleving anderzijds is, zoals we allemaal weten, een schijntegenstelling. Mensen die alles van een afstandje beschouwen zijn van onschatbare waarde. Nuttigheidsoverwegingen zullen nooit het ware individualisme voortbrengen. De cultus van het individu is volkomen esthetisch en religieus. De betekenis van het lot van ieder mens is absoluut en gelijkwaardig. De innerlijke strijd met gewetensbezwaren, twijfel, acceptatie en verzet zijn strikt persoonlijk en voor anderen onkenbaar. Voor zover dit soort ideeën met bewijzen zijn te staven, heb ik de waarheid van deze zienswijze naar volle tevredenheid bewezen. Natuurlijk zijn ze niet te staven. Je kunt dit soort radicale individualiteit, je hoogste menselijke waardigheid en je grootste voorrecht, alleen ervaren door alleen te zijn. Als je dat begrijpt, ben je in staat om de sacrale poëzie van het onbekende, de stilte en het anders-zijn te begrijpen. De volkse personificatie van dit idee is de held uit de western, de man die voor altijd een mysterie blijft. Via deze indirecte manier ben ik bij het begrip ‘the frontier’ beland, dat wat mij betreft niet een plaats of een omstandigheid was, noch een gebeurtenis of een historisch moment. Op het eenvoudigste niveau was het niet meer dan de migratie van mensen van Europese herkomst naar een werelddeel waar ze niets te zoeken hadden. Dit was halverwege de negentiende eeuw niets nieuws. Elk continent had te maken met migratiegolven, behalve Antarctica. In deze context kan ik waarschijnlijk het best mijn leidende veronderstelling nog eens herhalen dat geschiedenis een dialectiek is van ‘slecht’ en ‘slechter’. De houding van de Europese beschaving ten opzichte van de rest van de wereld is al sinds de vijftiende eeuw verbijsterend en weerzinwekkend. De slechtste aspecten van kolonisatie zijn geenszins voorbehouden aan het Amerikaanse Westen, maar een aantal van de betere aspecten misschien wel. Aan de ene kant werd de kolonisatie grotendeels uitgevoerd door groepen mensen die permanente vestiging voor ogen hadden op land dat hun persoonlijke dan wel gemeenschappelijke eigendom zou worden. Hier was niet zozeer sprake van strafkolonies en armenkolonies, en van brandcultuur en roofbouw op de rijkdommen van het land die de geschiedenis van de meeste gekolonialiseerde plekken zo ongelofelijk desolaat maakten. Aan de andere kant was er de utopische impuls, de hoop om een model voor een goede samenleving te creëren die met de Mayflower lijkt te zijn meegereisd en gedurende de hele negentiende eeuw heerste. Gemeten naar de maatstaven die voor dat soort gebeurtenissen gelden, had de kolonisatie van het Amerikaanse Westen heel wat positieve kanten. Ik heb me de afgelopen jaren vrij serieus verdiept in negentiende-eeuwse geschriften over Amerikaanse sociale en politieke kwesties. Of het Westen al dan | |
[pagina 50]
| |
niet zou worden gekolonialiseerd, was duidelijk niet de vraag. De vraag was hoe en door wie. Ik heb het idee dat de Homestead Act was bedoeld om de overwinning van het noorden in de burgeroorlog te consolideren door een economie van kleinschalige landbouw tot stand te brengen, het soort landbouw dat in de noordelijke staten gangbaar was, in tegenstelling tot de plantagelandbouw van het zuidelijke model. De Engelse landbouw leek erg op die in de zuidelijke staten, met dit verschil dat de ploegen Engelse landarbeiders, hoewel ze zo arm waren dat ze over het algemeen ‘schooiers’ werden genoemd, technisch gezien geen slaven waren. In zijn poging om grond in het Wilde Westen in kleine lapjes over te dragen aan individuele gezinnen zodat ze ‘eigenaar werden van hun bestaansmiddelen’, hield Lincoln de feitelijke slavernij die op de echte slavernij volgde, min of meer binnen de perken. In het licht van die tijd, zoals dat nu eenmaal werkt in deze wereld, was de aanpak om het Westen te ontsluiten verfijnd, doordacht en welwillend. Geen wonder dat zo velen er hun hoop op hadden gevestigd. De Amerikaanse frontier was wat die was omdat er een flinke dosis optimisme over de aard en de mogelijkheden van de mens uit sprak. Schrijvers uit die periode gingen ervan uit dat de menselijke natuur was misvormd door slavenarbeid, armoede, minachting en zelfverachting. Ze waren geobsedeerd door het feit dat de meeste mensen op de meeste plekken - inclusief de Afro-Amerikanen op plantages en de blanke Amerikanen in de stedelijke achterbuurten - een leven leidden dat ver beneden hun waardigheid was. Het is dus niet verbazingwekkend dat hun helden buiten de samenleving stonden en slachtoffer noch dader waren van het grove onrecht dat in die tijd dagelijkse kost was. Bij Whitman is de buitenstaander een visionair. Bij Thoreau is hij een criticus. In de volkse traditie van de mythen van het Amerikaanse Westen is hij een redder en een wreker. In iedere versie vertegenwoordigt hij de onvrede met de maatschappij. Het is dus niet verbazingwekkend dat hij de creatie is van generaties die meer radicale maatschappijhervormingen tot stand hebben gebracht dan waar ook ter wereld. Dat brengt me weer terug bij een eerder punt, namelijk dat er niet noodzakelijkerwijs een conflict bestaat tussen individualisme als ideaal en wezenlijke interesse in het welzijn van de samenleving. Hier wil ik nog wel iets over kwijt. Mijn grote bezwaar tegen de Amerikaanse held was dat hij steevast van het mannelijke geslacht was - in extreme gevallen zelfs weerzinwekkend mannelijk. Daarom heb ik een soort vrouwelijke held gecreëerd, een vreemde eend in de bijt en ook een buitenstaander. Terwijl Sylvie duidelijk haar eigen geschiedenis heeft, in zoverre dat ze niet het stempel van de maatschappij draagt, maakt ze duidelijk dat de menselijke natuur vol ongekende | |
[pagina 51]
| |
mogelijkheden zit en dat de wereld bijgevolg openstaat voor nieuwe interpretatiemogelijkheden. Misschien was het onfortuinlijk dat zo veel interessante ideeën werden opgehangen aan het ontsluiten van een bewoonbare wildernis. De echte frontier hoeft niet te worden opgeheven. Er is in alle opzichten nog veel werk te verzetten. In mijn ogen is het een universeel drama dat de maatschappij, in iedere vorm waarin ze ooit heeft bestaan, veel van datgene wat ons het dierbaarst is in anderen en in onszelf de kop indrukt. Volgens Rousseau worden alle mensen vrij geboren, maar zijn ze overal geketend. Sinds de tijd van de Hebreeuwse profeten is het de taak van de buitenstaander om die ketenen losser of langer te maken, al was het alleen maar door de mens de mogelijkheid te laten zien dat het leven ook anders geleefd kan worden. Dat gezegd hebbende, moet ik er meteen aan toevoegen hoe mooi ik de samenleving vind, vooral in die verdunde vormen die zo kenmerkend zijn voor de westelijke staten van Amerika: afgelegen stadjes en eenzame huizen die soms alleen de meest basale voorzieningen bieden: licht, warmte, een maaltijd, geborgenheid. We hebben een vijandige planeet gekolonialiseerd en we moeten iedere opening dichten waardoor kou en duisternis naar binnen kunnen komen die een einde maken aan het kunstmatige klimaat dat we hebben gecreëerd, de kleine simulaties van vergeten seizoenen langs de Eufraat, of in het paradijs. Op een bepaald niveau is een huishouden een systeem van kleine, vriendelijke daden die, bij elkaar genomen, de wereld tot een veilige, warme plek maken. Ik beschouw handelingen die gericht zijn op het creëren van huiselijkheid als gewijde handelingen. Het is een treurige tendens binnen het gezinsleven - en in de religie - om in beperkingen te vervallen, waarbij deugd in starheid ontaardt en rust in verveling. Toch moge duidelijk zijn waarom de Homestead Act in mijn ogen al met al de meest poëtische wet is sinds Deuteronomium, waar hij op lijkt. In de loop der jaren heb ik mijn eigen denken doorgelicht, vooral om te ontsnappen aan aannames die me in verlegenheid zouden kunnen brengen als ik begreep waar ze vandaan kwamen. In de loop van die heropvoeding ben ik verdacht uitgesproken en dogmatisch geworden over zaken die ongetwijfeld het beste aan de niet-zelfbewuste delen van de geest kunnen worden overgelaten. Tegelijkertijd heb ik het gevoel dat ik in het Amerikaanse Westen een plek heb gevonden voor mijn eigen, persoonlijke Westen en de rechtvaardiging van mijn levenslange intuïtie dat de geest van deze plek, zoals het geesten betaamt, mysterieus, gereserveerd en verrukkelijk zachtaardig is. Naast vele andere dingen is het in historisch opzicht de wees van een grandioze eeuw. Ik denk dat we veilig kunnen stellen dat het Wilde Westen zijn plek in de nationale verbeelding heeft verloren omdat door een of andere trieste ontwikkeling | |
[pagina 52]
| |
ons beeld van de menselijke natuur lijnrecht tegenovergesteld is aan dat uit de tijd dat de mythe van het Westen begon, zodat mensen die minder zijn gevormd en ingeperkt door de maatschappij, tegenwoordig ziek en gevaarlijk worden gevonden. Dit is slecht nieuws voor de Amerikaanse psyche, een beangstigende, antidemocratische opvatting die verandering in de weg staat. Ik denk dat het voor het Westen ontegenzeggelijk goed zou zijn om zich in de aantrekkelijkste termen te presenteren, zodat het hele land wel moet luisteren en weer bezield raakt door dromen en passies die het te achteloos aan de kant heeft geschoven en te gemakkelijk is vergeten. |
|