Deze landjonker - zelfspot en cultureel bewustzijn in één woord in de titel, voilà, Barnard - is daarnaast een cultureel liefhebber van het christendom: als iemand dogmatisch de ander wil beleren of beperken is hij eventueel bereid op zijn beurt een kettinghond te imiteren, maar hij is bepaald niet te vinden voor de afschaffing van het christendom als een achterhaalde fase in de Europese geschiedenis, zoals velen in zijn België willen, waar mensen zich laten ontdopen (‘dat contraritueel is zowat het kinderachtigste wat een volwassen mens kan doen. Zo blijf je een baby’ (blz. 208)). En ook op dat punt is de barricade om hem heen dus dun bezet, maar hij houdt vol. Met een regelmatig bezoek aan de anglicaanse opvoering van de christelijke voorstelling van zaken.
Maar hij is een schrijver die het verhaal bewondert - ‘Als u religie onzin vindt, zou u zich moeten afvragen of literatuur niet om dezelfde reden onzin is’ (blz. 105). En iemand die zich zorgen maakt over het alternatief: ‘Het christendom, en niets anders, is de uiteindelijke basis van vrijheid, geweten, mensenrechten en democratie, de maatstaven van de westerse beschaving. Tot nu toe is er geen alternatief’ (blz. 155).
En hij is een romanticus. Dat moet ook wel, met het amalgaam Europa, christendom, poëzie en melancholie, in dikke korsten op de ziel. Herman de Coninck was zijn vriend die veel begreep, maar die is gevallen in de strijd. En om dan desnoods maar alleen de romantische barricade te blijven bemannen moet men dan een aantal dingen aannemen om overeind te blijven, bij voorkeur enigszins onverdedigbare en vergezochte aannames: ‘Havel is dood [...] Toen hij president was geworden, kreeg ik een [...] foto van hem opgestuurd. De wazige glimlach, de berusting in de ogen: ik ben ervan overtuigd dat een foto in materiële zin verandert op het moment dat de afgebeelde ziel sterft’ (blz. 219).
Barnard maakt het zichzelf niet gemakkelijk, in het verre België. Hij voert strijd tegen de anderen en tegen de achteruitgang, maar ook tegen de lange, donkere nacht van de ziel: ‘Er is een veel mooiere, anonieme, eveneens Franse omschrijving van het verschijnsel: “La mélancolie, c'est le bonheur d'être triste”’ (blz. 237). De herinneringen aan zijn vader, die hier en daar tussen de strijdbare bespiegelingen staan, laten een kwetsbare en diep ontroerde man zien die bij het ochtendlicht meestal overigens weer strijdbaar blijkt te zijn. En anders gaat hij op reis, bij voorkeur naar Engeland, om in een beleefd land de laatste resten Europese beschaving te consumeren.
Als ik tegen zijn boek aanpraat, zit ik hem dus voornamelijk gelijk te geven. Dit is briljant divertissement, en tegelijk hoop ik ook ernstig dat Benno Barnard standhoudt, daar in de taalstrijd en in de Europese worsteling. En denk ik dat het mooi zou zijn als het hem na dit overtuigende verslag van de toestand op de barricade ook nog zou lukken zijn liefde voor taal, zijn gevoel voor cultuur, zijn soepele schrijfstijl en zijn ergernis in te zetten voor iets als Dichters van het Avondland, zijn boek uit 2006 over de grote Europeesche dichters. Misschien dan dit keer een boek over Emily Dickinson, door Harold Bloom ooit ‘a Protestant sect of one’ genoemd. Want ‘an Anglican sect of one’ zou ook geen slechte omschrijving van Benno Barnard zijn.
Benno Barnard, Dagboek van een landjonker. Atlas Contact, Amsterdam 2013, 320 blz., €24,95.
Menno van der Beek