Ottens poëzie doet bidden
Monnik Frans Berkelmans (83) schreef een leeswijzer bij Willem Jan Ottens ‘bekeringsbundel’ Eindaugustuswind. Hij deed dat bij gelegenheid van het 75-jarige jubileum van het Benedictijns Tijdschrift. Als Berkelmans dergelijke poëzie leest, is het gebed altijd om de hoek.
In Berkelmans' boek In ons lezen uitgebroed zijn al Ottens gedichten uit de eerste bundel na zijn bekering opnieuw uitgegeven en van commentaar voorzien. Commentaren die mij de ogen openen. Ik heb moeite met de poëzie van Otten. Het lukt mij vaak niet zijn gedichten te kraken, erin te komen, ze te doorgronden. En de monnik begrijpt dat. Het gaat bij hem ook niet vanzelf. Maar als je er de tijd voor neemt en het geduld, en vooral als je ze samen leest in gesprek met anderen, dan gaan de verzen voor je open, verzekert hij.
Dank voor de heldere ingangen die u ons reikt.
Moderne poëzie lees je individueel. Als je poëzie leest, dan doe je dat in je uppie, dan trek je je terug. Maar je hebt ook medelezers nodig. Moderne poëzie is vaak cryptisch: omdat de dichters hun vooronderstellingen niet op tafel leggen, moet je zoeken naar de betekenis van hun tekst. Vaak kom je daar alleen niet mee klaar, maar samen kom je eruit. Dat is een ervaring die ik al veertig jaar heb en dat had ik ook weer met de gedichten van Otten. In Benedictushof, ons spirituele centrum [bij de St. Adelbertabdij in Egmond-Binnen], heb ik verschillende keren groepswerk gedaan met Eindaugustuswind.
Zegt u daarom in het voorwoord dat de leeswijzer het werk is van velen?
Ik noteerde in het kader van die groepssessies vaak de juiste toelichtende formuleringen, inzichten en interpretaties. En bij een volgende sessie gebruikte ik die. Ik kon de neiging niet weerstaan om die aantekeningen uit te schrijven. Eerst die van een paar gedichten, maar als je de context van een gedicht niet kent, kun je het niet helemaal begrijpen. Dus ging ik door met de hele bundel en las ik ook de andere bundels en de essays van Otten. Maar het is moeilijk voor zoiets een uitgever te vinden. Toen kwam het kroonjaar van het Benedictijns Tijdschrift, waar ik redacteur van ben. We bedachten dat het commentaar als jubileumeditie heel goed zou passen. Het zijn immers teksten met een hoog spiritueel gehalte. Maar voordat het persklaar is, heb je nog wel een jaartje te werken. Ik doe het namelijk in de marge van al mijn andere bezigheden en verplichtingen. Het is snipperwerk. Maar dat is ook goed, je moet het laten rijpen.
Hoe komt u eigenlijk bij Otten?
Vroeger was ik gastenbroeder van onze abdij en toen al deed ik leesgroepen, bijvoorbeeld met studenten. Dat heb ik over veel dichters gedaan: Nijhoff, Gezelle, Achterberg, Gerhardt... Om bij de tijd te blijven, zocht ik ook altijd naar nieuwe poëzie. Goede dichters hebben eigenlijk altijd wel een religieuze openheid. Dat zie ik bij Kopland, Vroman en ga zo maar door. In die zoektocht kwam ik Otten tegen, een dichter van een generatie na mij. En Otten vind ik vrij moeilijk. Poëzie moet je heel nauwgezet lezen, woord voor woord, op iedere letter en komma moet je letten.