De poëzie van alledaagse taal
Even dacht ik dat het zover was: schreef Dick Tuinder in de vorige Liter echt een mystieke ervaring toe aan een speech van John F. Kennedy? En pleitte hij daarmee niet ook voor de definitieve erkenning van de toespraak als volwaardig literair genre? Helaas, Kennedy's speech bleek slechts Tuinders vehikel om te pleiten voor minder menselijke controle en meer eigentijdse mystiek. Niets mis mee, uiteraard. Maar en passant toonde Tuinder wel de poëtische kracht van Kennedy's toespraak aan. En daarmee - wat mij betreft - ook de literaire waarde van toespraken an sich.
Eigenlijk is de speech een merkwaardige, hybride literaire lapjesdeken: deels poëzie, deels theater, deels kort verhaal. In potentie een indrukwekkende combinatie. Maar ook een merkwaardige: anders dan een gemiddeld toneelstuk, is de toespraak helemaal op maat van de spreker gesneden. Een speechschrijver is daarmee een kleermaker.
Ik moest bij het lezen van Tuinders essay meteen denken aan Sam Leith, voormalig boekenredacteur bij de Engelse Daily Telegraph en nu columnist voor de Financial Times en schrijver van non-fictie en romans. Hij schreef recent You talkin' to me? Rhetoric from Aristotle to Obama. Volgens hemis retorica de echte gemene deler tussen de verschillende literaire vormen: het vermogen om mensen met woorden te overtuigen en in vervoering te brengen. Iedere literaire schrijver bedient zich ervan: de dichter, de romancier, de toneel- en filmschrijver en de essayist. Maar wie dat vooral doet is de speechschrijver.
In zijn boek laat Leith zien dat poëzie, verhalend proza en theater bij goede speeches nooit ver weg zijn. Hij schetst de oorsprong van de klassieke retorica, zo'n vijf eeuwen voor Christus in Athene, de kraamkamer van Attische redenaars en dramadichters. Langs Lysias, Aristoteles en Cicero voert hij de lezer in sneltreinvaart zeven eeuwen verder, naar Winston Churchill, John F. Kennedy en Barack Obama: drie meeslepende sprekers én boekenschrijvers uit de afgelopen eeuw - Churchill publiceerde na zijn pensionering uitvoerige memoires, Kennedy schreef als jonge senator een biografie van moedige politici (met hulp van zijn speech-schrijver, weliswaar) en Obama schreef nog voor zijn presidentschap twee delen van zijn memoires en zeer goede speeches.
‘Poetry is memorable speech’, sprak W.H. Auden ooit, daarmee indirect bewijzend dat poëzie en speeches takken aan dezelfde boom zijn. Een belangrijke constatering, omdat ik in literaire kringen zelden enthousiasme of begeestering hoor over een goede speech. Misschien is het (gezond) wantrouwen, misschien iets anders. Als Engelsman leunt Leith sterk op retorische voorbeelden uit eigen land en taal. Dat is logisch, de Britse spreek- en debatcultuur is rijk en wordt levend gehouden op scholen, universiteiten en debatclubs. Het verschil met Nederland is groot: onze eigen retorische traditie is afkomstig van de (overwegend protestantse) kansel. Welsprekende politici (Samsom, Wil-