Liter. Jaargang 17(2014)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Norbert Hummelt Gedichten Vertaald door Erik de Smedt Overgang in de kastanjes werkt de wind. ik liep door deze dreef als kind: is nu versperd omdat er takken kunnen breken. zij leidde van het klooster naar kasteel dyck langs het dyckse wijnhuis in damm leidde de weg terug naar het klooster. binnen is het als altijd koel en donker. ik doop mijn hand in het wijwatervat sla een kruis en in de middengang zie ik de messingplaat liggen met de namen der heren von salm-reifferscheidt. in de muur een epitaaf (marmer). wie hier rust was ooit een graaf: het eerste doodshoofd dat ik in mijn leven zag. de beenderen staken uit het reliëf naar voren zoals de ader op vaders slaap als hij met hoofdpijn was gaan liggen werd mij gevraagd hem te masseren de ader klopte mijn vingers streken langs het hete voorhoofd, de koude steen. dagelijks twee halve tabletten paracetamol nam hij me altijd mee op wandel naar het water maar geen kaan geen veerman geen styx in de kloostertuin de beek van jüchen gaf de grens aan tussen keulen en aken. met één stap was je aan de overkant. [pagina 46] [p. 46] Allerheiligen ze sluiten 's avonds allang niet meer af; bij het licht van lantaarns zie je waar je loopt; omdat de ogen snel gaan wennen lijkt het beetje bij beetje of de hele weg wordt verlicht. op welk moment tenzij vandaag kun je op zulk laat uur getroost naar je lieve doden lopen. de kaarsen schijnen nooit zo nabij, zo vertrouwd dicht bij de grond gezet dat je geleid wordt door de warme schijn, ook al zal er geen levend mens op weg meer zijn. toch kan ik een ding maar niet begrijpen. waren anders niet in dit jaargetijde de graven al overvloedig met turf bestrooid? was ik niet een van hen die zelf mee strooien ging, tot alle aarde wel toegedekt leek? nu ligt de kruimelaarde onbedekt, turf heeft men alom opgegeven. vriest de aarde dan 's winters niet meer dicht? is er niemand meer daar onderin die een warme deken goed kon doen, nu, waar de dagen (de klok verzet) opeens zo snel korter worden? is wat organisch is al zo ver afgebroken dat je van stoffelijke resten niet meer spreken kunt? zijn zwammen en bacteriën al aan het einde van hun werk gekomen? dat zeker; maar ik ben niet gewoon de dingen waarvan sprake op zulke koude wijze te bekijken. hier is immers altijd toch de plek geweest waar ik dicht bij de doden was, op gehoorsafstand van god. er was iets wat door wolken dringt. ik heb een lantaarn voor drie dagen; het is bijna licht geworden sinds een vogel zingt; stammoeder, oerangst, moeder en kind. [pagina 47] [p. 47] De wintertros de bijen zitten in de wintertros, je ziet ze nu om deze tijd niet meer; hun gezoem dringt nauwelijks door de mond van de lade, als ver gedreun aan mijn zwakke oor.. ze zitten er dicht bijeen te gonzen en houden zichzelf met hun gonzen warm. en voor de dagen als het vriest, vertelt de imker, bereid ik het suikerwater voor. het suikerwater: ja, dat werkte altijd. lang geleden zat ik zelf in zo een tros, de stemmen zoemden altijd om me heen, zo naadloos was het gepraat. ik zat als kind aan de gedekte tafel. waterig de koffie het mocht geen naam hebben, die kon je als kind al drinken. de waterketel stond steeds op het fornuis. de kamer was naar buiten afgeschermd. het hele jaar gaf een lamp er licht. maar de kersentaart was weergaloos en er was geen zondag zonder taart. de bodem kruimeldeeg en dan de room, telkens zo vers geklopt.. ik wilde nooit van deze tros vandaan. ik hoor nauwelijks nog wat de imker zegt: als op het eind van mei het koolzaad in bloei staat.. toen je voor elk volk tien mark ontving. de honing is geslingerd voor dit jaar. de bijen zitten in de wintertros, ze houden zichzelf met hun gonzen warm; zelfs mijn kindergeloof verwarmt mij niet meer ik kan niet gonzen en mij steunt geen zwerm. ik sta slechts en loop een paar passen van de braamstruik naar de bijenkast en mag een tijdje in de tuin blijven tot men me voor de koffie roept: ogenblikje, ik ben er zo.. ik sta voor de korf met lege handen. de regen klettert op het dak van het prieel. de bijen zitten in de wintertros. [pagina 48] [p. 48] Anijs voor Nadja de hemel was niet helemaal azuur van kleur. de zee lag roerloos. ik vocht om lucht. hier zou je toch overal mimosa's moeten zien. geen dennenbos en geen olijven- gaard verspreidde in de buurt zijn geur alleen door de bars vloog een zweem anijs. een keer gebruikte je het woord paradijs. mijn gezondheid piekte niet maar boven mij lag de basiliek.. wat daar gezegd werd begreep ik niet al te best en de priester was ook oud en las erg stil en desondanks volgde ik met aandacht elk moment toen hij eerst het brood en dan de kelk ophief viel het wijde gewaad zacht om hem heen en elke eenvoudige beweging van zijn hand offer en zegen lof en dank alles was me van kindsbeen af vertrouwd of ik nog geloofde ik wist het niet ik zat er maar te zitten en dacht aan jou je ogen je haren je mond en hoe je zei: het is er toch al. een weinig bloed uit een oude wonde de mis duurde niet meer dan een half uur en ik bleef achteraan in de laatste bank. [pagina 49] [p. 49] Pan in het riet hoe deze hete wind, sirocco, alles lamlegt.. modderige bodem, oeverriet, wortelstelsel, alles zo tergend traag, olijfgrijs getint dat iedereen van de hitte kreunt zoals die keer toen ik in palermo was, bij het ochtendgloren in de eerste bar, toen de espresso me terug in het leven haalde; ik kon niet slapen want ik besefte dat ik waar ik ook heenga sterven moet. kon zo niet in de catacomben van de kapucijnen, niet bij de mummies, schedels en skeletten. ik wilde liever nog een keer naar zee en doen alsof ik de ogen kon sluiten, de wind, de warmte, golven om me heen, en dommelen, dobberen.. zijn wij het eerst aan de kleine baai? kom je mee zwemmen? het water is niet diep. maar iemand zit daar al voor ons in het riet, keert ons zijn blanke rug toe. 't is nu wel beter als je hem niet stoort: het is die vent waar de hond bij hoort, de dog. maar hij merkt ons niet op, hij heeft oortjes in. je roept me toe: zwem niet te ver van de oever. maar weer hoor ik hem in mij zingen.. onder mijn voeten zijn nu slingerplanten. voor mijn ogen bliksemt het: de libel. nog twee, drie slagen, doet niet erg zeer. hoe snel kan ik mijn hele leven zien en dan raak ik de grond niet meer. Vorige Volgende