De warme adem van een twijfelachtige engel: Angelus Silesius anno nu
Iemand die bevindelijk gereformeerden, evangelischen én antroposofen in het hart weet te raken met telkens een poëtische volzin - dat moet wel een mysticus zijn: iemand die, los van enige systeemdwang, diepteboringen doet in de even gevarieerde als weerbarstige bodem van wat ‘de christelijke traditie’ heet. Zo leerde ik in mijn jeugd van de dorpsdominee het volgende distichon (dat nog steeds, soms in een nog krakkemikkiger vertaling, in kerkbodes en meditatiebundels opduikt): ‘Al was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren / maar niet in uw hart, zo waart gij nog voor eeuwig verloren.’ Jaren later ontmoette ik een evangelische broeder die zeer ingenomen bleek met deze liedtekst: ‘Die zoete naam van Jezus! Honing op de tong, een bruidslied voor het oor, in 't hart een vreugdesprong.’ En een vage kennis, goed thuis in de leer van Rudolf Steiner, citeerde in mijn bijzijn onlangs nog met instemming: ‘Gott zeuget nichts als Gott: zeugt er dich seinen Sohn, so wirst du Gott in Gott, Herr auf des Herren Thron.’
Geen van de drie kende overigens de auteur: de zichzelf Angelus Silesius noemende Johannes Scheffler, een arts en filosoof uit de zeventiende eeuw. Op grond van zijn levensgang - die hem van het lutheranisme in zijn geboortestad Breslau via piëtistische groepen in ons eigen Holland richting Meister Eckhart en de min of meer panentheïstische Jacob Böhme stuwde - zou je hem een verademing kunnen noemen in een tijd die bol stond van de godsdienstige conflicten, ware het niet dat hij zich in zijn laatste jaren ontpopte als een katholiek van het meest erge soort. Zoals Bernard van Clairvaux, schepper van tere bruidsmystiek, zijn hakken vierkant op de lange tenen van de autistische scherpslijper Pierre Abélard plantte om hem tot nederigheid te dwingen, zo ging Silesius als vijftiger hevig tekeer tegen alles wat in zijn ogen geen zuivere wierookgeur afgaf. Met kennelijk genoegen stookte hij in tientallen traktaten de hel op voor vrije geesten, lutheranen, lauwe katholieken en wat de duivel verder nog aan trawanten heeft rondlopen op dit ondermaanse. Ook (of misschien liever: juist) mystieke zielen hebben geen patent op heiligheid.
Der cherubinischer Wandersmann heet de verzameling van 1675 hoofdzakelijk tweeregelige epigrammen, allemaal in dezelfde statige versmaat (zesvoetige jamben, alexandrijnen geheten) en verdeeld over zes boeken. Zelf betitelde hij ze als ‘geistreiche Sinn- und Schlußreime’ en dat zijn het ook: minimeditaties over God voorbij tijd en eeuwigheid, alles en niets, leven en dood en hoe een verlost, dus verlicht, mens daarin delen mag. Over de liefde als vervolmaking van al-