mogelijk en liefst lichamelijk op moet vatten. God heeft de naam van Sion in zijn handpalm gekerfd; zijn wetten zijn voor de ik-persoon in deze psalm kerven. Ze kunnen er blijkbaar ook in snijden. Maar het ik heeft ze lief en wil er nooit van z'n leven vanaf, pijn of geen pijn.
De liefde voor God is hier hetzelfde als de liefde voor Gods wet. God laat zich kennen in zijn ‘wijzing’ (de letterlijke vertaling van ‘Thora’). Wat die wijzing dan behelst, wordt in heel Psalm 119 niet vermeld, laat Kees Waaijman zien. Daarin is deze tekst uniek in de Hebreeuwse Bijbel. De tekst draait van begin tot einde om hoe ‘ik’ onophoudelijk smacht naar ‘jou’. De geboden zijn de huid van het jij, zou je kunnen zeggen, en het ik schurkt daar zo dicht mogelijk tegenaan.
Er is alleen die wet, er zijn hier zelfs geen wetsrollen of gegraveerde stenen, constateert Waaijman. Wel krijgt de wet acht verschillende namen, die op het oog onregelmatig maar zinvol gespreid zijn over de strofen van de psalm. Elke strofe heeft acht dubbelregels, maar in slechts zes van de tweeëntwintig komt keurig het hele achttal voor. Zo legt de dichter zijn accenten. Naast de ‘wijzing’ en de ‘kerven’ is er sprake van: ‘getuigenissen’ (nbv: richtlijnen), ‘kommernissen’ (regels), ‘geboden’, ‘schikkingen’ (voorschriften), ‘aanspraak’ (woord, Hebreeuws: dabar) en ‘zegging’ (belofte).
Zo leidt Waaijman ons door de psalm. Met al mijn hart vraag ik Jou (10a), Ziedenden dollen mij ten uiterste [...] Schroeiing pakt mij bij doemenden (51a, 53a), Van Jou ben ik, bevrijd mij, / ja, jouw kommernissen vraag ik (94), Doemenden geven mij de sprenkel (110a), Bewarend, Jij, Wezer, / en recht zijn jouw schikkingen (137), Mijn juilen nadere voor jouw gelaat, Wezer (169a), Mijn lippen kwelmen van viering (171a). De werkwoordsvormen in de ik-vorm en die in de jij-vorm houden elkaar over de hele psalm genomen qua aantal precies in evenwicht (Waaijman verwijst frequent naar de literaire benadering van hebraïcus Jan Fokkelman). Niettemin is de beweging volstrekt uit balans: Ten einde is mijn ziel om jouw bevrijding, / jouw aanspraak wacht ik. // Ten einde zijn mijn ogen om jouw zegging, / ze zeggen: ‘Wanneer troost Jij mij?’ (81-82). De psalm is een lange kreet om God, met alle spel en pijn die je daarbij kunt bedenken.
En daarmee heb ik met Hoe streelt jouw zegging mijn gehemelte toch een heel nieuwe 119 gekregen. Eenmaal gelezen met oog voor een mystieke aantrekking en afstoting verliest de psalm voorgoed zijn rust.
Kees Waaijman, Hoe streelt jouw zegging mijn gehemelte. De spiritualiteit van psalm 119. Ten Have, Utrecht 2012, 320 blz., €22,99.
Gerda van de Haar