zijn platencollectie. De taal moet ver buiten het normale worden opgerekt om iets te kunnen zeggen over dat waarover niets gezegd kan worden. En niet alleen Wittgenstein, ook Homeros en Heraclitus heeft Faverey gelezen. En, ‘anders dan de ijdele Mulisch’, verwerkt Faverey de Griekse mythen onnadrukkelijk in de verzen. Voor wie de verwijzingen herkent, ontstaat de broeder- en zusterband met de dichter, die het boek dat je ook gelezen hebt aanhaalt, maar een puzzel wordt het nergens.
Overigens is Gerbrandy wel erg streng voor Mulisch. Heeft Gerbrandy bijvoorbeeld eenmaal aangenomen dat een vers de christelijke kunst bezingt omdat het over een vastgespijkerde jongleur handelt, dan zal het afwaswater wel het bloed uit Christus' zijde verbeelden. Zulk gewaagd en geestrijk construeren en theoretiseren, niet aarzelend in het onwaarschijnlijke te leunen, deed mij op een plezierige manier aan Mulisch denken. Vooral als Gerbrandy halverwege zijn essay ook nog eens haast kabbalistisch en toch overtuigend met getallen gaat zitten goochelen.
Gerbrandy komt in zijn bewondering en analyse tot een driedeling in Faverey's werk. Eerst het vroege werk, toen hij niet gelezen en bewonderd werd omdat niemand hem verstond. Dan de middenperiode, waarin hij zijn meesterschap bereikt. En tot slot het afscheid in de laatste twee bundels, als hij moe en ziek is. Maar in alle fasen, betoogt Gerbrandy, is een man bezig met het verwoorden van de handelingen op de drempel van de verbijstering. Het zijn rituele daden, de gedichten van Faverey, in een nieuw geconstrueerde geheimtaal, nodig om de onzegbare onderdelen van de overgang te communiceren. Gebeden zijn het. En daarom kan zo'n man ook niet onderweg opkijken uit zijn boek.
Een aantal gedichten worden door Gerbrandy nagevlooid op hun Bijbelse en Grieks-mythische verwijzingen, en hij haalt die overtuigend en belezen voor het voetlicht, de lezer ondersteunend met een klein notenapparaatje achterin, dat wat mij betreft in de lopende tekst verwerkt had mogen worden. Maar het helpt wel: de geciteerde lastige gedichten van Faverey gaan langzaam een beetje open, omdat Gerbrandy kan laten zien waarom Faverey welk verhaal uit zijn boekenkast in zijn rituele teksten vervlochten heeft. Sommige coupletten van Faverey blijken haast cento's, van citaten slim aan elkaar geregen nieuwe teksten. Het teruggrijpen op oude woorden kan blijkbaar helpen voor wie op de drempel in het duister tast.
Voor wie Faverey beter wil leren begrijpen - en men is dat hem wel ongeveer verplicht, vind ik - is dit boekje een belezen begin, geestig en persoonlijk. Gerbrandy kan misschien behalve de in dit boek geslaagd uitgevoerde intellectuele greep naar het begrip van Faverey ook nog een andere route naar zielenrust overwegen: elke avond thuis een rondje door verschillende kamers lopen, dichtbundel in de hand, Faverey's zinnen murmelend. En dan zonder op te kijken uit het boek in vol vertrouwen precies op het goede moment over een drempel proberen te stappen.
Piet Gerbrandy, Een vlok duisternis - de poëzie van Hans Faverey als ritueel proces. Huis Clos, Rimburg 2013, 756 blz., €15,00.
Menno van der Beek