| |
| |
| |
Els Meeuse
‘Dat is mijn heil, Hadewij!’
Mystiek en erotiek in Van de koele meren des doods
Frederik van Eeden leefde en schreef in een tijd die bekend staat als die van de ‘nieuwe mystiek’. Nadat er na het hoogtepunt van de christelijke mystiek (circa 1100 tot 1600) een periode van verval was ingetreden, kwam er aan het eind van de negentiende eeuw nieuwe belangstelling voor de mystiek. De theologie, psychologie, medicijnen en kunst hielden zich allemaal met dit fenomeen bezig.
De nieuwe mystiek verschilt in veel opzichten van de traditionele mystiek. De theoloog Van Nes (1900) heeft het nodige geschreven over dit verschil. In tegenstelling tot de traditionele mystiek wordt er volgens hem in de nieuwe mystiek niet gestreefd naar de vereniging met een persoonlijke godheid. Men doet een poging in betrekking te komen met de wereld die buiten het bereik van het zintuiglijk waarnemingsvermogen ligt. Voorgevoel en droom krijgen grote belangstelling. Het geheimzinnige van de natuur staat eveneens centraal. Van Nes noemt Van Eeden de belangrijkste vertegenwoordiger van deze nieuwe stroming in de literatuur.
Van Eeden heeft als psychiater door middel van hypnose veel geëxperimenteerd met wat volgens hem het ‘dubbele of onbewuste karakter van de mens’ was. Biograaf Fontijn laat zien dat Van Eeden in dit opzicht een mystieke ontwikkeling in zijn leven heeft doorgemaakt. Via de psychiatrie is hij geïnteresseerd geraakt in spiritisme en paranormale verschijnselen. Liefde voor de natuur, de grote waarde die gehecht wordt aan dromen, aandacht voor zintuiglijke waarnemingen, de zoektocht naar het Ik/Zelf, de verheerlijking van het lijden en sociale bewogenheid zijn aspecten die in Van Eedens leven een steeds belangrijker rol zijn gaan spelen. Deze ontwikkeling is rond het verschijnen van Van de koele meren des doods in volle gang.
| |
Hadewijch
De naam van hoofdpersoon Hedwig doet in het licht van de nieuwe mystiek direct denken aan de mystica Hadewijch. De naam ‘Hadewij’ komt twee keer voor in de roman. De eerste keer is Hedwig Johan, haar jeugdvriend, toevallig tegengekomen. Ze zijn met elkaar in gesprek geraakt en enkele dagen later lijkt Hedwig over hem te dromen. De man over wie ze droomt komt grotendeels overeen met Johan, maar hij blijkt het toch niet te zijn. Het is iemand die ze alleen in haar dromen kent:
| |
| |
Zij was in haar witte nachtkleed. Naast haar zat haar vriend, dien zij haar besten vriend wist. Hij was niet iemand die zij uit haar dagleven kende, maar in haar droom kende zij hem al lang, en zij was niet beschaamd zóó naast hem te zitten.
Toen waren zij aan zee, aan het strand, en hij was ziek en zij moest hem verplegen. Er was niemand, niemand rondom, alleen wind en zand en meeuwen, en zij waschte hem en reinigde hem en gaf hem te drinken uit een schelp.
Toen wees hij haar dat zij hem op zijn bloote borst kussen moest, dat zou zijn genezing zijn. Zij deed het en hij zei: ‘dat is mijn heil, Hadewij!’
Duidelijk zag zij zijn sterk, zongebruind gezicht in een rooden glans van de over zee ondergaande zon.
Even verderop denkt Hedwig terug aan de droom. In deze gedachten komt duidelijk naar voren hoe belangrijk de naam Hadewij voor Hedwig is: ‘Zij overdacht alles weer en weer, en werd dat nimmer moe, onder al haar bezigheden. De teedere naam dien hij haar gegeven had was nieuw voor haar, en in die vijf woorden die hij sprak, was de kern van haar geluk. Die overdacht zij het liefst.’
De droompassage van Hedwig vindt zijn parallel in het zevende visioen van Hadewijch. In beide gevallen verschijnt een goddelijk persoon en in beide gevallen wordt er gedronken, al is het bij Hadewijch uit een kelk en bij Van Eeden uit een schelp. Een opmerkelijk verschil is dat Van Eeden het heil van de jongeman afhankelijk laat zijn van Hedwigs handelen, terwijl bij Hadewijch het omgekeerde het geval is.
De naam ‘Hadewij’ komt behalve in bovengenoemde droom nog een tweede keer voor in de roman. Hedwig ontmoet op den duur in het hospitaal een zekere Valérie, die vrijwel altijd spreekt over het leven na de dood en zegt dat geesten haar dingen op laten schrijven. Nadat Hedwig ontslagen is blijft ze Valérie opzoeken. Op een dag geeft deze haar een briefje: ‘Er stond wel twintigmaal “pardon” of “pardonne moi” of “Dieu pardonne”.Maar ook stond er “Hadewij” en daar schrok ik van. Dat was de naam uit mijn droom van 1874. En ook stond er heel duidelijk “Terweyde”. Ik begreep dat eerst niet, maar bedacht later dat het Johan's familienaam was. Maar ik gebruikte die nooit.’
| |
Mystiek en erotiek
Mystica Hadewijch was de eerste die in haar werk de minnetaal van Franse troubadours met religieuze taal vermengde. Ook bij Van Eedens Hedwig zijn erotiek en mystiek nauw met elkaar verbonden. De mystieke ervaringen van Hedwig vinden vaak plaats in de natuur; als Hedwig nog een kind is hebben deze ervaringen al een sterk erotische lading:
| |
| |
Zoo stond zij een avond van moeders jaardag in de donkere elzenlaan [...]. En zij stond heel alleen en voelde zich ver en eenzaam. [...] Haar armpjes knelden om den boom en haar gezichtje borg ze in de ruigte van het veil. Zij zei: ‘Ik! Ik! - ik ben het’ en ze deed haar lippen op, en beet in de harige kronkels van den klimopstam. Toen voelde zij een streelend lustgevoel in haar rug en onder in haar lijfje en zij bleef lang zoo staan met oogen dicht.
Hedwig schaamt zich achteraf over deze ervaring, maar toch denkt ze er met genoegen aan terug. Ze verwondert zich erover dat het hetzelfde gevoel was als zij bij het marmeren hart gehad heeft. Ze noemt het haar ‘hartsgevoel’. Dit wijst terug naar een eerdere mystieke ervaring die heel belangrijk voor haar is geweest:
Onder de groote blanke marmersteenen van den gang waren er twee die blijkbaar uit één stuk waren gezaagd, en, met hun schei-vlakte boven, aldus waren aaneengelegd dat het figuur der aderen den vorm vertoonden van een groot, wit, reuzenhart.
Hiervoor geknield liggend in beschouwing, daar zij het pas haar vriendinnetje gewezen had als een merkwaardigheid van 't huis, op een namiddag in laatwinter, had Hedwig plotseling dat zelf-inzicht op 't allersterkst gekregen. En deze maal gold haar als type of oerbeeld aller andere malen.
Is het protestantisme waarin Hedwig is opgevoed naar eigen zeggen onzinnelijk - Hedwigs geloofsbeleving behelst heel wat zinnelijker aspecten. Een grote worsteling in Hedwigs leven is het gevolg: het ontwaken van haar lustgevoelens geeft Hedwig een groot schaamtegevoel, maar ze kan niet anders dan eraan toegeven. Als Hedwig voor het eerst een naakte man gezien heeft, woelen de emoties door haar heen. De lustgevoelens van Hedwig leiden al snel tot de nodige problemen. De opvoedster, die na de dood van Hedwigs moeder de taak van de opvoeding op zich probeert te nemen, ziet het ‘kwaad’ van zelfbevrediging bij Hedwig geschieden en denkt hier een stokje voor te moeten steken. Ze haalt er een arts bij om Hedwig dit soort laag-bij-de-grondse dingen voorgoed af te leren. De arts bijt haar toe dat ze vanwege haar zonde nooit kinderen zal kunnen krijgen. Hedwig is door deze woorden volledig van de kaart, maar ze houdt toch niet op met de in de ogen van haar opvoedster vreselijke zonde. Vlak na de genoemde verbale afstraffing doet Hedwig haar eerste poging tot zelfmoord. Daar schrikt men in haar omgeving toch wel van en Hedwig wordt weer even iets zachter behandeld. Hierna is het meisje een tijdlang vrij van ‘verzoekingen’, van het ‘onreine’ en het ‘donkerbekoorlijke’, maar dat zal niet langer dan een paar maanden duren.
Als Hedwig een relatie krijgt met Gerard verandert er veel in haar leven. Gerard is jarenlang in de ban geweest van masturbatie, maar heeft deze in eigen
| |
| |
kracht overwonnen. Vanaf dat moment is hij wars van alle lichamelijke liefde. Hij dweept met een geestelijke, platonische liefde tussen man en vrouw - iets waarin we Van Eeden zelf deels kunnen herkennen. Hedwig is ook uit evenwicht geraakt, maar in tegenovergestelde richting. Het is in het licht van Hedwigs ontwikkeling te begrijpen dat Hedwig geen voldoening zal vinden in een huwelijk met deze Gerard. Toch trouwt ze met hem, in de hoop dat de tot nu toe schemerig gebleven seksuele geheimen ontsluierd zullen gaan worden. Een desillusie. ‘Maar van een mysterie openbaarde zich niets.’
Gerard zal uit zichzelf nooit tot liefdevolle seksuele gemeenschap komen. Al snel treft Gerard Hedwig huilend aan, waarop ze tegen hem zegt dat ze gehoopt had dat het meer zou zijn. Er komen artsen en andere hulpverleners aan te pas, maar het huwelijk is niet te redden. Hedwig trekt het niet langer, ze wordt gek van de saaiheid. Ze wil naar Merwestee, het buitenhuis van de familie, de natuur in:
Kon zij maar recht verbroederen en één worden met een wilde natuur. Dat ware rust.
Maar doodgaan scheen haar altijd nog veel beter, nog veel begeerlijker. Dat zou rust zijn, als die beloofd wordt aan de getrouwen in den psalm, dat zou zijn zachtjens gevoerd worden langs stille wateren, langs groote, koele meren, dat zou troosten zijn, zooals een moeder troost.
Gerard staat haar toe daadwerkelijk naar Merwestee te gaan. Als ze in het buitenhuis is aangekomen, krijgt ze al snel een briefje van Johan of ze de wandeling van laatst nog eens over wil doen. Na de laatste wandeling had hij haar een dreigbrief geschreven en haar afgebeeld als sfinx. Toch is Hedwig blij en ze stemt toe, denkend dat ze nog iets goed kan maken van het leed dat zij hem heeft doen lijden door hem in zijn verliefdheid zolang aan het lijntje te houden. De nacht voordat ze Johan zal zien droomt ze van hem. Maar het is geen gewone droom, zo blijkt later - het is een visioen:
Toen zag zij plotseling dat er iemand in de kamer was. In den hoek 't verst van de deur, tusschen 't venster en de latafel zag zij een man half geknield. Hij had een witte kiel aan en een donkere broek, en lag met één knie op den grond. Met zijn handen was hij bezig alsof hij zijn schoen vast maakte, stil en zeer ingespannen. Hedwig herkende Johan onmiddellijk, zonder te weten waaraan. Zij bleef hem aandachtig beturen, en zag nu zijn donkere lange haar, zijn magere wang van terzijde, zeer duidelijk en herkenbaar. Hoe kwam hij daar, en wat deed hij daar toch op den grond? dacht zij. Hij schudde soms even het hoofd alsof het niet goed ging. Zij wilde dat hij op zou kijken, en zij probeerde te zeggen: Jo! Maar het was haar onmogelijk.
| |
| |
De volgende morgen treft Hedwig Johan dood aan: hij heeft zelfmoord gepleegd. Johan draagt een briefje bij zich met de woorden ‘nu heb je dan je zin’. Hedwig realiseert zich dat Johan waarschijnlijk rond het moment van haar droom bezig was zichzelf te doden. Ze is dan ook totaal overstuur. Door Johans dood gaat Hedwig opnieuw aan zelfmoord denken. Gerard neemt geschokt maatregelen; misschien zal het eindelijk beter met haar gaan als ze een kindje krijgt? Hij heeft weliswaar nog steeds een afkeer van al het seksuele, maar hij wil zijn huwelijkse plicht eventueel wel mechanisch voldoen als dit Hedwig uit de brand kan helpen. Zijn oplossing bevredigt Hedwig dan ook niet; ze blijft psychisch achteruitgaan. De situatie duurt voort totdat de pianist Ritsaart in Hedwigs leven komt.
Op het moment dat Hedwig de beroemde muzikant ontmoet is ze aan zee om te herstellen van haar neerslachtigheid. Hedwig en Ritsaart raken met elkaar aan de praat - ze blijken elkaar al eens eerder ontmoet te hebben - en worden vervolgens volledig verliefd op elkaar. Hedwigs verliefdheid doet alle depressie wijken en brengt haar terug bij de gevoelens uit haar jeugd: ‘Zij dacht, onder al het spreken en ondervinden van den langen dag dóór, steeds aan de gevoelens van haar droomen en haar jeugd, aan 't witte marmer-hart, aan de elzenlaan, aan het dansfeest, en dat terwijl zij aan de volle eettafel zat, of wandelde, of luisterde naar Ritsaarts spel.’
Er gaat een jaar overheen voor Ritsaart en Hedwig tot overspel komen. Eerst durven en willen ze niet, omdat ze zich realiseren wat het teweeg zal brengen. Als het zover is, wordt het ‘mysterie’ in al haar versluiering aan Hedwig geopenbaard.
Als Gerard het overspel van Hedwig en Ritsaart middels Hedwig zelf te horen krijgt, is hij woedend. Hij dreigt Ritsaart bij een volgend bezoek dood te schieten; het pistool ligt al klaar. Hedwig reageert hierop door opnieuw een zelfmoordpoging te doen. De poging mislukt, maar het plan om Ritsaart te doden is direct van de baan. Gerard kan zijn vrouw echter, nu hij alles weet, niet meer zien of luchten. Nadat Hedwig hersteld is wordt ze direct door hem de deur uitgezet.
Ritsaart en Hedwig vertrekken samen naar Engeland, waar Hedwig een dochtertje krijgt dat niet lang leeft. Hedwig raakt vervolgens in een psychotische toestand - Ritsaart is in de tussentijd weggegaan en heeft de geboorte en dood van het kind niet eens meegemaakt, hij zoekt zijn seksuele genot tijdelijk elders - en vertrekt met het dode kindje en al naar Parijs. Onderweg wordt ze op wrede wijze bestolen: men denkt dat in de tas veel geld en juwelen verborgen zijn. In Parijs aangekomen, belandt Hedwig door toedoen van een arts - die haar tijdelijk in huis neemt, morfine geeft en weer dumpt - in de goot. Ze wordt een hoertje, verslaafd aan morfine. Pas als haar toestand deplorabel is en ze opnieuw is opgenomen, komt zuster Paula in beeld.
In de eerste ontmoeting al lijkt zuster Paula Hedwig direct volledig te doorzien. Hedwig heeft morfine verstopt en zuster Paula moet achterhalen waar het
| |
| |
gebleven is. Op dat moment begint ze tegen haar te spreken over de stille wateren, waar Hedwig al zo lang naar hunkert:
‘Er is nog maar een klein restje noodig. Denk maar dat je tegen een snellen bergstroom op worstelt. Nog een klein eindje... heel klein... dan komen de stille wateren.’
Verwonderd zag Hedwig nu zuster Paula in de oogen. Ze zag heldere lichtbruine oogen in een fijn bleek gezicht, prachtig van matte tint tegen de groote, witte huive. Hoe wist deze vrouw dat woord: ‘de stille wateren?’ Het kon toeval zijn, maar 't was of ze haar doorgrondde.
Zuster Paula leert Hedwig door talloze gesprekken haar leven in ander, mystiek licht te zien. Aardse liefde is geen eindpunt. Het gaat om liefde in bredere en diepere zin, een liefde die wordt opgewekt door de aardse liefde. Aardse vreugde wijst de weg naar goddelijke vreugde.
Bij het afscheid geeft zuster Paula Hedwig een boekje met zelf verzamelde spreuken, waaruit ze regelmatig tijdens Hedwigs ziekte geciteerd heeft. Het zijn spreuken uit de Bijbel, uit Tauler, uit Madame Guyon, Thomas à Kempis en anderen. Hedwig schrijft deze voor vertrek over. Nadat Hedwig ontslagen is uit het ziekenhuis, zoekt ze toch nog contact met Gerard, maar deze wil haar niet zien. Ritsaart, die haar verblijfplaats te weten is gekomen, komt vervolgens uit eigen beweging langs, maar Hedwig wil haar grote liefde niet meer ontmoeten. Ze ziet zichzelf als onwaardig om met hem verder te leven. Voortaan zal ze haar leven aan God besteden. Hedwig keert terug naar Nederland en leeft de laatste jaren vroom en ingetogen. Hedwigs menselijke liefde is na een langdurige loutering volledig versmolten met de goddelijke liefde. Pas nu stijgt Hedwig boven zichzelf uit, omdat de lust dan niet langer een lust op zichzelf is: ‘Al haar gewaarwordingen hadden een kern van lust in zich, en dat terwijl zij die lust daarin niet meer zocht, maar haar verlangen richtte naar het nog onwaarneembare. En die lust was er altijd, en liet zich beschouwen zonder te vergaan.’
Op dit punt wordt opnieuw een relatie met het zevende visioen van Hadewijch zichtbaar. Ook bij de middeleeuwse mystica verdwijnt de aardse man in het visioen op den duur volledig uit beeld. Ze is helemaal één met hem geworden en stijgt boven het aardse uit. De eenwording die een lichamelijke vereniging te boven gaat neemt Hadewijch lange perioden in beslag. Ook bij Hedwig duren deze mystieke ervaringen in het laatst van haar leven steeds langer: ‘Maar haar tijden van zelfschouw en inkeer waren nu groot en menigvuldig, het waren niet meer seconden, maar uren, soms dagen.’
Hedwig heeft haar geestelijke bestemming gevonden in de versmelting van mystiek en erotiek.
| |
| |
| |
De waterlelie
Op het moment dat Hedwig heeft kennisgemaakt met een liefde die uitstijgt boven de lichamelijke liefde, vindt ze haar vurig verlangde stille wateren. Dat wil niet zeggen dat alles wat ze heeft meegemaakt voor niets is geweest. Hedwig beseft dat ze door alle ellende gelouterd is: ellende ervaren is de dood gewaarworden in het leven. Aan het eind van haar leven drijft ze als een witte waterlelie in stille wateren. Er is tot slot geen mooiere verbeelding van de gelouterde Hedwig te geven dan Van Eedens bekende gedicht De waterlelie:
De waterlelie
Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak
Literatuur
|
Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods. Wereld Bibliotheek, Amsterdam 1952 (1900). |
Frederik van Eeden, Van de passielooze lelie. Amsterdam 1901. |
Jan Fontijn, Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901. Querido, Amsterdam 1990. |
Jan Fontijn, Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901. Querido, Amsterdam 1996. |
Hadewych, Visioenen van Hadewijch. De Vlaamsche Boekenhalle, Leuven 1924-1925 (ed. J. van Mierlo Jr.). |
Paul Mommaers, Hadewijch. Schrijfster, begijn, mystica. Altiora, Averbode 1989. H.M. van Nes, De nieuwe mystiek. Rotterdam 1900. |
Dit artikel is een bewerking van de masterscriptie ‘Stille wateren, grazige weiden, koele meren. Een analyse van Van de koele meren des doods (Frederik van Eeden) in het licht van de nieuwe mystiek’ (Leiden, juli 2012).
|
|