Zijn leerlingen zeiden tegen Jezus: wij weten, dat u zult weggaan en ons alleen zult laten. Wie moet zich dan als leider over ons opwerpen? Jezus antwoordde: Waar jullie ook terecht mogen komen, je moet altijd weerkeren tot Jacob, de rechtvaardige, omwille van wie hemel en aarde geschapen zijn.
Evangelie van Thomas, log. 12
*
Mijn vader stierf. Ik vroeg hem nog:
wie moet van nu af aan mijn vader zijn?
Maar antwoord kon hij niet meer geven.
Of wilde hij niet geven. Dat weet ik niet.
Eigenlijk denk ik het laatste.
Dat hij vindt dat ik maar niet meer
thuis moet blijven wonen.
Dat ik veel te lang een vader heb gehad.
Dat dat de pest geweest is
voor mijn broers en zussen en voor mij.
Dat ik er vandoor moet gaan
en wel terug moet keren, maar dan niet
naar dat verdomde vaderhuis.
Maar waarheen dan? Daarop
wil hij nog steeds geen antwoord geven.
Dan vloek ik hem bij mij vandaan. Dan
kan ik het nog beter zelf. Dat denk ik dan.
En hij? Hij knikt. Maar ik moet het nog zien.
[pagina 47]
[p. 47]
De leerlingen vroegen Jezus: Leg ons eens uit waar het Koninkrijk der Hemelen op lijkt. Hij antwoordde hen: Het lijkt op een mosterdzaadje. Dat is kleiner dan welk ander zaad ook, maar als het valt in geploegde aarde, brengt het een grote stam voort, beschutting biedend aan de vogelen des hemels.
Evangelie van Thomas, log. 20
*
Iemand loopt de weg naar nergens.
Loopt een blauwtje. Nergens is niet
ergens, maar een enge poort.
En iemand anders staat daar streng te zijn.
Blauw op straat. Streng aan de poort.
Streng als de vorst. Blauw van de kou.
Kou die niet uit de lucht wil. Poort
gesloten, sleutel gebroken. Kou die de
slapers onder de open hemel doodt.
De schoot van vader Abraham is warm.
Zijn zaad schiet op maar komt te laat
voor hen - maar niet voor hem. Zijn zaad
vormt strengen die wroeten in sleutelgaten
Kraakt de voegen. Slecht de poort. Breekt
het blauw, de kou. Nergens is niet nergens
maar een poortje in het dicht gebladerte.
Olla uogala nestas. Niemand loopt de
weg naar nergens. Uuat umbiadat ghe nu.
[pagina 48]
[p. 48]
Jezus zegt: Maak je geen zorgen van de morgen tot de avond, noch van de avond tot de morgen, over jullie voedsel, over wat jullie moeten eten, noch over jullie kleding wat jullie aan moeten trekken. Je bent boven de lelies in het veld verheven, die nooit hebben gekaard of gesponnen. Als je één hemd bezit, wat heb je dan verder nog nodig? Wie kan (zelf) zijn (eigen) levensduur verlengen? hij zal jullie kleden.
Evangelie van Thomas, log. 36
*
De dag kroop voorbij en we slenterden over de markt.
We dachten na. Heel hard. Het zweet stond in onze fronsen.
We dachten na over het eten van vanavond. En over het ontbijt
van de volgende morgen. En over de moltons die ze er hadden:
de nachten kunnen koud zijn, maar ja, ze kunnen ook warm zijn.
We hadden wel planten of bomen willen zijn: die komen de dag
wel door. Zonder eten, zonder warme deken, zonder kleren.
Maar planten worden dan weer vertrapt, en sommigen
kunnen daartegen maar anderen weer niet. En bomen -
sommigen worden wel honderd maar er zijn van die beesten
die de schors aanvreten, en dan gaan ze dood. Soms heel jong.
De bomen dus, niet de beesten. En dat is ook niet alles.
Dan maar liever slenteren over de markt, dat je dag ervan slijt.
Dat-ie zo om is en dat je uiteindelijk niets hebt gedaan.
Behalve nagedacht. Heel hard, met het zweet in je frons.
Kwam het eten, de kleding, maar uit de hemel vallen.
Konden we dat maar geloven. Niet dat je dan weet waar je
aan toe bent maar dan slenter je niet zo over die markt.
Dan denk je niet na. Dan doe je nog wat met je dag.
[pagina 49]
[p. 49]
Jezus zegt: er staan veel mensen (samen) voor de deur, maar die het bruidsvertrek binnengaan, zijn enkelingen.
Evangelie van Thomas, log. 75