Liter. Jaargang 17
(2014)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Annie Dillard
| |
[pagina 45]
| |
haar onderlichaam in het kaarsvet, bleef vastzitten, vatte vlam en knetterde en verbrandde binnen een seconde. Haar fladderende vleugels vatten vlam als flinterdun papier, waardoor de lichtkring op die open plek groter werd en ik plotseling de blauwe mouwen van mijn trui en de groene bladeren van het springkruid en de rode ruwe stam van een pijnboom om me heen kon zien. Direct werd de lichtkring ook weer kleiner en de vleugels van de mot verdwenen in een klein wolkje smerige rook. Tegelijkertijd klauwden, trappelden en blakerden haar zes pootjes, tot ze stilvielen en helemaal verdwenen. Haar hoofd schokte als in een spasme, en maakte kleine spetterende geluidjes; haar antennes verbrandden en verkoolden en de hijgende onderdelen van haar mond kraakten als pistoolschoten. Toen het voorbij was, was haar hoofd, voor zover ik kon nagaan, verdwenen, helemaal verdwenen net als haar vleugels en haar poten. Was het een oude mot geweest, of een jonge? Had ze gepaard en eieren gelegd, had ze haar werk gedaan? Alles wat achterbleef was de hoornen buitenkant van haar onderlichaam en borstkas - een gerafeld, gedeeltelijk beschadigd goudkleurig buisje, recht in het plasje vloeibaar vet van de kaars gestoken. En toen begon deze essentie van een mot, dit spectaculaire skelet, te fungeren als een lont. Ze bleef branden. Het kaarsvet steeg van haar vochtige onderkant door haar borstkas naar waar haar hoofd zou moeten zijn, en verwijdde daar tot een vlam, een saffraankleurige, die haar hele gestalte in een gewaad van licht zette, als een brandende monnik. De kaars had twee lonten, twee even hoge vlammetjes, naast elkaar. Het hoofd van de mot was vuur. Ze brandde nog twee uur, tot ik haar uitblies. Ze brandde twee uur lang, zonder te veranderen, zonder te buigen of achterover te leunen - almaar gloeiend, van binnenuit, als een brand in een gebouw, van buiten zichtbaar in de op de muren dansende schaduwen, als een holle heilige, als een maagd onderweg naar God met het gezicht van een vlam, en ik las bij haar vlam, verlicht, terwijl Rimbaud in Parijs zich aan duizenden gedichten brandde, en de nacht als een plas aan mijn voeten lag. |
|