De vrouw die boeken las
Tussen de debuutroman van Marilynne Robinson, Housekeeping (1980), die bijna de Pulitzerprijs won, en haar tweede roman, Gilead (2004), waarvoor ze hem ook echt kreeg, liggen vierentwintig jaar. Daartussen was ze vooral schrijver van non-fictie, essays, toespraken en betogen, een graag geziene gastprofessor en allround intellectueel. Is het lezen van de romans van Robinson vooral een genoegen vanwege de onnadrukkelijke manier waarop ze haar ideeën stilistisch subtiel door het verhaal weeft, wie zich aan een bundeling van haar essays waagt, moet even heel anders klaar gaan zitten dan voor haar lange verhalen.
Als mijn lezing exemplarisch is voor de reactie van de gemiddelde Europese veellezer, dan ligt When I Was a Child I Read Books regelmatig op een stapel te wachten op een volgende ronde. Zelfs binnen de tien essays die dit boek telt, de meeste eerder gepubliceerd in allerlei periodieken, ligt het vaak nog even aan de kant, om het gelezene een kans te geven rond te zingen en dan ergens te landen. De dichtheid van haar ideeën, het haast vanzelfsprekende gemak waarmee ze heersende aannames op intellectuele hygiëne onderzoekt en niet zelden bijstelt of afserveert, de gedrevenheid en de liefde maken dit tot stukken die voorzichtig en gedoseerd genoten moeten worden.
In het kortste stuk bijvoorbeeld, dat tevens de titel van de bundel leverde, koppelt ze het heroïsche denken dat ze als kind koesterde over de held van het wilde westen - een vrouwelijke held verzon zij zelf - aan het gezonde denken over landeigendom, ooit door de befaamde Homestead Act van Lincoln vastgelegd. En aan de spanning tussen de ceremoniële troost van het huishouden enerzijds en het dapper op zoek gaan naar van alles, van economische groei tot zelfinzicht toe anderzijds. Daarbij blijft ze altijd scherp, ook naar zichzelf, en is ze zelfs kritisch over de zelfkritiek die haar blijkbaar vergezelt:
Door de jaren heen heb ik de archeologie van mijn eigen denken steeds bijgehouden, voornamelijk om te ontkomen aan allerlei aannames die mij in verlegenheid zouden kunnen brengen, zo gauw ik daar de achtergronden van begreep. En tijdens deze heropvoeding van mijzelf ben ik opvallend nadrukkelijk geopinieerd geworden betreffende zaken die ongetwijfeld beter overgelaten kunnen worden aan delen van de geest die zich niet steeds van zichzelf bewust zijn.
En waar gaan haar stukken over? Over Mozes, bijvoorbeeld, en hoe zijn fundamentele bijdrage aan de theologie verkeerd begrepen en geduid kan worden, over Johann Friedrich Oberlin, een achttiende-eeuwse Europese protestantse socialist en heilige, over de invloed van de bankencrisis op het nationalisme, over de kracht van het verhaal, en over religieus bewustzijn. Onder andere. Wat dat laatste betreft zet ze in een paar zinnen de zaak even op scherp: