| |
| |
| |
Liesbeth Goedbloed
Dagboek van een lezer
Over Louteringsberg (2011) van Marcel Möring
10 oktober
Volgens W.F. Hermans begint iedere Nederlandse roman met een weerbericht, dus waarom zou een lezersdagboek niet met het weer beginnen? De weersverwachtingen voor een week intensief lezen zijn goed: elke dag regen, maximum-temperatuur: 15°C, en gedurende acht dagen gemiddeld 11,25% kans op zon. Dat wordt bij de open haard zitten, vijfhonderd pagina's verhaal op schoot.
Vandaag heb ik de uitgever gebeld en Louteringsberg van Marcel Möring aangevraagd dat - werd me beloofd - nog dezelfde dag op de post zou gaan. Nu kan ik alleen nog wachten tot de bel gaat en herinneringen ophalen aan dat andere boek van Marcel Möring dat ik ooit las: In Babylon. Ik herinner me de bizarre openings-scène, de sfeer van een winters huis dat aan alle kanten kraakt van de kou en de verpletterende vertelkracht van dat verhaal die aan de grote Russen doet denken. Bij die vertelkracht veranderde ik in een marionet, ik werd een jaknikker die blindelings alles geloofde wat de schrijver zei.
Zo gelovig wil ik weer worden.
| |
11 oktober
De envelop is binnen - met handgeschreven adres. Ik weeg de envelop in mijn hand, maak hem daarna pas open en haal het boek eruit. Een paperback met op de voorkant een bloeiende klaverwei. In het gras op de heuvel ligt een meisje, plat op haar buik, ze kijkt naar een huis. Onder haar oksel zie ik een voet, vijf tenen die niet bij haar horen, maar bij wie dan wel?
Op de achterkant een grote zwart-witfoto van Marcel Möring: een glimlach waar je maar de helft van ziet, omdat de schrijver achter zijn hand lacht. Mijn man ziet de foto ook en zegt: ‘Hé, hij lacht.’ Ik: ‘Ja, in zijn vuistje.’
| |
14 oktober, 's avonds, van de eerste zin t/m blz. 92
Vanavond las ik van: ‘Becky was vijf toen we hier kwamen wonen.’ tot ‘Wie was mijn moeder? Wat had haar gedreven?’ In die eerste negentig pagina's leer je vanuit het perspectief van Marcus Kolpa de belangrijkste personages kennen: de dochter (Becky), de moeder (van Kolpa), de verdwenen geliefde - Chaja, de moeder van Becky - en de huishoudster, mevrouw Sanders. Hoewel kennen een groot
| |
| |
woord is als het om deze personages gaat. Alleen de dochter laat zich kennen; de moeder zwijgt, heeft altijd alle vragen ontweken en emigreerde uiteindelijk, de geliefde is spoorloos verdwenen. De huishoudster zwijgt ook en Marcus Kolpa - de hoofdpersoon - stelt haar geen vragen, maar houdt een beleefde afstand aan.
De nadruk ligt in deze eerste tweeënnegentig pagina's vooral op de dochter. Zij is het enige personage dat echt leeft, ze struint door het bos, zit de hele dag op haar zolderkamer te knutselen en lacht haar vader uit als dat nodig is. Maar de andere personages zijn, evenals de ik-persoon zelf, schimmen: levende, pratende, bewegende, doden.
| |
16 oktober, 's avonds, blz. 92 t/m 137
Na de dochter is de moeder aan de beurt. Marcus' moeder is altijd een raadsel voor hem geweest, maar als ze overlijdt, beseft hij dat hij weinig moeite heeft gedaan om dat raadsel op te lossen. Hij stelde haar wel vragen, maar die ontweek zij en hij legde zich daar dan bij neer. Maar nu ze dood is, wil hij weten waar hij vandaan komt: wie zijn vader was, waarom zijn moeder was wie ze was en waar die ene, vreselijk realistische nachtmerrie vandaan komt waarin zijn moeder op haar sterfbed ligt en haar handen naar hem uitstrekt.
Maar eigenlijk vindt Marcus Kolpa dat hij te oud is om dat soort vragen te stellen: een man van vijftig die nog op zoek is naar zichzelf - dat kan niet. De hele tijd hoor je hem zachtjes op zichzelf foeteren dat hij laks, inert en passief is. Dat gefoeter is een geweldige, literaire truc die de identificatie - dat literaire proces waarbij de lezer zijn eigen belevingswereld tijdelijk inwisselt voor die van een mens van papier en inkt - in stand houdt. Tijdens het lezen had ik al een paar keer kritisch gefronst, van een afstandje naar Kolpa gekeken en gedacht: ‘Wat loop je nou de hele tijd te zaniken? En waarom doe je niet gewoon iets, waarom sluit je je in je eentje op in dat enorme huis?’ Maar als Kolpa dat ook van zichzelf vindt, zitten lezer en personage weer helemaal op één lijn en is de identificatie gered.
| |
16 op 17 oktober, 's nachts, blz. 137 t/m 180
Ik word 's nachts regelmatig wakker en mijn hoofd is dan een caleidoscoop van onaffe gedachten die door elkaar heen lopen. Soms schrijf ik om weer orde te scheppen in de chaos maar vannacht lees ik, wat ook een goede manier is om uit de draaikolk die ik ben te stappen. Wie leest, is zichzelf niet, maar vergeet zichzelf om een ander te worden.
Die ander is Marcus Kolpa, ook een man die zichzelf vergeten is, of beter: die niet weet wie hij voor zich heeft als hij in de spiegel kijkt. De hoofdpersoon van Louteringsberg is een leegte, een wit vlak, een berg onbeantwoorde vragen. Daarom blijf ik lezen: omdat ik wil weten wie Marcus Kolpa is.
| |
| |
| |
20 oktober
Het is zondag en ik lees vandaag de beeldroman Blankets van Craig Thompson. Het boek werd me aangeraden door een vriend met de woorden: ‘Hier zul jij wel een hoop in herkennen.’ En ja, ik wil Marcus Kolpa leren kennen, maar jezelf herkennen - en dus beter leren kennen - in een boek, is ook mooi. Bovendien levert simultaan lezen altijd iets bijzonders op: de boeken gaan met elkaar in gesprek.
Ook nu weer. De hoofdpersoon in Blankets is het tegendeel van Marcus Kolpa. Marcus Kolpa is een wereldwijze, cynische man van vijftig, Craig is een naïeve, wereldvreemde jongen. Marcus Kolpa moet het denken een beetje afleren en het leven weer aanleren, Craig staat juist met al zijn poriën open en heeft een grotere wereld nodig om zijn eigen wereld te kunnen begrijpen. Toch lijken deze twee personages meer op elkaar dan je zou denken: de naïeveling en de cynicus zijn allebei gevoelige, ontvankelijke geesten: de één met alle zintuigen wijd open, de ander heeft de luiken dichtgedaan, voor de veiligheid.
| |
21 oktober, 's avonds, blz. 180 t/m 273
De roman had ook Vijf vrouwen kunnen heten. De dochter, de moeder, de verdwenen geliefde, de huishoudster en de nieuwe geliefde. Opvallend: dat het vooral de vrouwen zijn die antwoord kunnen geven op de prangende vraag van Marcus Kolpa wie hij zelf is.
| |
22 oktober, 's avonds, blz. 273 t/m 374
Bladzijde 353: Marcus Kolpa begaat een freudiaanse vergissing. Hij denkt aan zijn dochter:
‘En ten slotte was ik de vader van mijn dochter, die schijnbaar was ontsnapt aan de genetische erfenis die ze van twee kanten had moeten meekrijgen. In plaats van neurotisch en tobberig, pessimistisch en in zichzelf gekeerd, was ze levenslustig en pragmatisch, een krachtige jonge vrouw met een waterval van rode krullen, iemand die dingen ondernam waarvan ik alleen al bij de gedachte naar adem begon te happen. De fluisterstem, dat onhoorbare geknaag van de kobold die in mijn hersenen woonde en daar het bouwwerk van woede optrok. Woede... Wrok... En wat nog meer? Verbijstering? Ongeloof? Dat, ja. Dat ze niet meer thuiskwam. Dat ze het eten niet meer at dat ik had gekookt. Dat ze na dat laatste afscheid, waarvan ik toen nog niet wist dat het een afscheid was, onze dochter niet had gekust en naar bed gebracht.’
In deze laatste zin verwisselt de vader - Marcus Kolpa - zijn dochter Becky met haar eigen moeder - Chaja - de vrouw die verdween toen Becky nog maar een paar maanden oud was.
| |
| |
| |
24 oktober, 's middags, blz. 374 t/m 468
Ondanks het weerbericht schijnt vandaag toch de zon. Ik zit de hele middag op een bankje in de tuin en lees verder. De identificatie met Marcus Kolpa is inmiddels volledig: ik ben zo solidair met hem dat het gedrag van zijn vriend Albert en zijn dochter Becky me behoorlijk op de zenuwen werkt. Ze vragen Kolpa meermaals om nu eindelijk eens gelukkig te worden, leveren commentaar op de afstandelijke houding tegenover zijn huishoudster en op zijn rigide dagindeling en lachen samen om zijn neuroses. Misschien is het de eensgezindheid waarmee deze twee personages Kolpa de les lezen of het eenrichtingsverkeer - Kolpa is de enige die bekritiseerd wordt - maar ik hoop dat Kolpa ze een keer iets zal toebijten in de trant van ‘alsof jullie zo geweldig zijn!’
Dat doet hij niet, hij geeft ze gelijk. Hij vindt zelf ook dat hij naar buiten zou moeten gaan, uit zijn reservaat van eenzaamheid, boeken en dure wijnen zou moeten stappen om eindelijk echt te gaan leven. Maar voor een beetje lichtvoetigheid zeult hij nog te veel bagage - in de vorm van onbeantwoorde vragen - met zich mee.
| |
26 oktober, blz. 468 t/m 504
Louteringsberg heeft een volmaakt einde. Tenminste, volgens Jan Brokken. Ik lees in zijn boek De wil en de weg. Over het schrijven van romans en verhalen dat het ideale romaneinde het begin is van iets anders: ‘Misschien is dat wel de beste definitie van het einde van een verhaal: het moet het begin zijn van het menselijke mysterie.’ De laatste zin van Louteringsberg: ‘Dat wil ik. Alles wat ik altijd al had.’ Marcus Kolpa is op de laatste pagina's opgestaan uit zijn graf van neuroses, vervreemding, onbeantwoorde vragen en eenzaamheid en hij is opgestaan voor een nieuw leven en een nieuwe liefde. Eindelijk.
Ik krijg nog een laatste knipoog van de hoofdpersoon met zijn vreemde, verknipte naam - Kolpa is een anagram van Polak: de naam die veel Joden na 1945 niet meer wilden dragen - als ik 's middags ga eten bij Hotel New York in Rotterdam. Op de parkeerplaats zie ik in een flits een bekende naam. Ik kijk omhoog naar een appartementencomplex op de Wilhelminapier en daar, achter een raam, hangt een poster: ‘Te koop. Kolpa nvm Makelaar’. Dag Marcus Kolpa.
|
|