Breukers opent openingsgedichten
Iedereen die wel eens rondkijkt in het land der letteren kent Chrétien Breukers. Zijn site De Contrabas wordt vaak bezocht, hij heeft een uitgeverij, stelde in enkele maanden een poëziekalender samen, publiceerde gedichten en bloemlezingen en is niet vies van een relletje. Er zijn genoeg mensen die je op de kast kunt krijgen door alleen maar de naam van Breukers te noemen.
In de eerste plaats is Breukers een poëzieliefhebber, wat nog weer eens bleek uit een serie artikelen die hij op De Contrabas publiceerde. In die artikelen boog hij zich over openingsgedichten van poëziebundels. Een ruime keuze daaruit staat nu in een boek: Het eerste gedicht. Over het lezen van poëzie.
Het boek nodigt niet zo uit, eerlijk gezegd. Dat heeft niet met de artikelen te maken, maar met wat de uitgever ervan gemaakt heeft. Zo ontbreekt er een deugdelijke inhoudsopgave. De geraadpleegde bundels (‘Bronnen’) staan ruim tien bladzijden voor het eind, wat evenmin handig is. Wie niet vooraf al besloten heeft om het boek te gaan lezen, zal er niet zomaar aan beginnen, lijkt me. Maar wie zich niet laat ontmoedigen, krijgt heel wat te genieten.
Breukers begint Het eerste gedicht met een inleidend artikel, waarin hij concludeert dat de markt voor poëzie dood is. Er zijn festivals, er is een Gedichtendag, er is een Dichter des Vaderlands, maar poëzie wordt niet verkocht. Het boek wordt besloten met een paar uitleidende artikelen. Daarin komt Gerrit Komrij nogal vaak langs. Allemaal aardig om te lezen, maar ik had de stukken ook kunnen missen. Waar het om draait, zijn Breukers' leesverslagen van de gedichten, die het grootste deel van het boek beslaan.
Wat zijn methode is, moeten we uit de stukken zelf halen. Dat had nou mooi in een inleiding verteld kunnen worden. Verschillende keren vertelt Breukers dat hij het zichzelf verboden heeft om op internet of in boeken dingen op te zoeken als hij er niet helemaal uitkomt. Waarom hij daarvoor kiest, vertelt hij niet. Soms citeert hij wel een compleet gedicht uit een andere bundel. Zou hij dat allemaal uit zijn hoofd gedaan hebben?
Maar goed, genoeg gesiept. Ik heb namelijk Breukers' leesverslagen wel met heel veel plezier gelezen.
Elk stuk heeft dezelfde opbouw: na een inleidinkje citeert Breukers het gedicht en daarna gaat hij het nauwkeurig lezen, zo proberend er dieper in door te dringen. Bij mij werkte dat goed. Ik las het gedicht enkele keren en keek eerst hoever ik zelf kwam. Daarna las ik wat Breukers opgedolven had.
Over het algemeen leest Breukers nauwkeurig en wij lezen met hem mee: we zien waar hij stokt, hoe hij moet zoeken om verder te komen; we volgen zijn associaties, die soms niet meer zijn dan speculaties, maar die we toch graag willen lezen.
Soms duikt hij meteen de diepte in, terwijl de oppervlaktebetekenis meer aandacht had verdiend. In de interpretatie van een gedicht van Anton Ent introduceert hij een herder, die ik met geen mogelijkheid terug kan vinden in het gedicht. Als Ent schrijft ‘Overschrijd je het wildrooster als een man’, dan wil ik eerst maar eens weten of iemand over dat rooster nu juist in het reservaat komt of eruit ontsnapt.
In het gedicht ‘Ladder’ van Geert van Istendael, is de ‘hij’ de ladder: ‘Hij weet hoe kruinen waggelen en zuchten, / hij brengt de ogen tot hoog overzicht’. Breukers maakt