Liter. Jaargang 16
(2013)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Benno Barnard
| |
Zaterdag, onderweg naar het noordenO vaderland van kalksteen, fonkelend in de middagzon als een eindeloos gewassen grauwwit onderhemd, dat diep in de jaren vijftig aan de waslijn in Barry hangt te glimmen van nette armoede. Hoe kom ik daar nu bij? Mijn oudste herinnering. Mijn oudste herinnering is een waaiend hemd, dat toebehoord moet hebben aan de vader van een kind uit de buurt. Er hoort een Engelse vrouwenstem bij, die ‘Now eat your tea, Ben!’ zegt: dat zal Mrs Hood zijn, die mijn zusje en mij leert hoe je in Engeland je thee eet, want thee is veel meer dan een vloeistof voor Britten met een maagkwaal. ‘Een echte lady, Mrs Hood,’ zei mijn vader, die verstand van vrouwen had - al was ze dan ook maar de landlady van ons piepkleine huisje, waar ze zelf op de benedenverdieping woonde. Hoewel rijk aan mythische associaties en druipend van de kitsch, was mijn vroege kindertijd er in werkelijkheid een van keurig geldtekort. Ik haal het hemd van de waslijn en trek het voorzichtig aan. Het past me. | |
[pagina 53]
| |
ZondagBij het gezin van mijn zwager Jeff en schoonzus Ali. De beide neefjes en het nichtje scheuren mijn weefsel van een gelukkige jeugd in de jaren vijftig, toen kinderen nog buiten speelden en met twee woorden spraken, zelfs tegen elkaar, zorgeloos aan flarden: ze spelen met onze kinderen een afschuwelijk spelletje op hun helse spelletjesmachine. Een ritje maken in de beide gezinswagens helpt niet, want die schoft van een fabrikant heeft hun interstellaire robotoorlog draagbaar gemaakt. Met Space Kalashnikovs en al rijden we door de grensstreek van Northamptonshire en Leicestershire. We hebben ontbeten onder een schuit met zure appelen, maar de duistere lucht breekt nu open - en voor mijn ogen ontstaat dat onvergelijkbare weer uit het beroemde gedicht over Engeland in april, met zonlicht van de beste kwaliteit, dat de proximiteit geheten nabijheid van de zee verraadt (we zijn tenslotte aan boord van een schip), uitgestrooid over een kinderboekenlandschap dat zich verliest in een voortdurend verschiet van bochten en heuvels. En opeens vlijt zich in dat landschap het Absolute Dorp neer, het dorp waar ik nooit meer weg wil gaan, waar ik oud wil worden, boeken lezen, slap bier drinken, de liefde bedrijven met mijn begeerlijke blonde vrouw, en vooruit, begraven worden, als dat laatste dan toch ooit moet. Huizen van uit het omringende landschap gehakte honingkleurige steen, alsof ze niet zijn gebouwd maar opgegraven, met schelpvormige brokken glimmende zwarte vuursteen als contrast. Hoge schoorstenen uit de tijd van koningin Elizabeth, de Eerste welteverstaan. Een riviertje waarover zich een brug met Romeinse pijlers welft. Kijk, de vicar komt net uit het kerkportaal te voorschijn, samen met een vrouwelijke diaken, een weermannetje en een weervrouwtje die vergenoegd naar de Christus van de zon knipperen. Op het kerkhof schieten de paasbloemen de grond uit, enthousiaste gele menigten. We gaan op het terras van de pub zitten. De kinderen springen van steen naar steen in het water. Ik zet een glas bier aan mijn lippen. Mijn horloge smelt en valt op de grond. De kerkklok slaat forever, forever. | |
ZondagavondWaarom maakt Engeland toch altijd van die gevoelens in mij los als koekjes bij de thee van ouwe tantes? Straks ga ik nog rijmende poëzie voordragen! Een cultuurhistorisch onderwerp dan maar. We volgen Jeff door de heuvels naar het meest verbazingwekkende bouwkundige curiosum op de Britse eilanden: de Triangular Lodge, neergezet tegen het einde van de zestiende eeuw door Sir Thomas Rushton, een herenboer. We kopen kaartjes en krijgen van English Heritage een brochure. | |
[pagina 54]
| |
Ik lees dat Sir Thomas, hoewel loyaal aan koningin Elizabeth, als rooms-katholiek toch in het cachot werd gezet, wat een interessant licht werpt op de rol van de Britse vorst als hoofd van de anglicaanse kerk. Maar de anglicanen zijn veel te aardig en het gebruik andersgelovigen te detineren is inmiddels uitgestorven. Toen de edelman vrijkwam, liet hij voor zijn warrener - dat woord zal ik moeten opzoeken - dit driehoekige huis bouwen, dat geconstrueerd is rond, en overvloedig gedecoreerd met varianten op het getal drie: 3 buitenmuren, 3 × 3 torentjes, trefoils = klavertjes 3 rondom de vensters, enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts, ad infinitum, welk infinitum de Drieëenheid is, die de landjonker aldus eer betuigde, wat in zoverre een merkwaardige keuze is, dat de anglicaanse kerk diezelfde triniteit ook aanbidt. Ik kijk naar het bouwsel en in mijn keel ritselt en schuurt een onlesbare dorst naar lauw bier. | |
Maandag aan de ontbijttafel‘Ken jij het woord warrener?’ vraag ik boven een ei en de brochure aan Joy. ‘Nope.’ Ik pak de computer van mijn neefje Daniel af en google tot ik het gevonden heb. ‘Het is de opzichter van een konijnenpark,’ zeg ik. ‘Interessant,’ geeuwt ze. Een konijnenpark! Zou het Hoofd Konijnen er wel op hebben toegezien dat zijn knaagdieren enkel drielingen wierpen? ‘En trefoil?’ Nu gooit ze al dat blonde haar achterover en rekt zich uit. ‘Natuurlijk niet.’ Ik zeg: ‘Je kent helemaal geen Engels, schat.’ Met twee maal drie vingers wrijft ze over haar jukbeenderen. ‘Niemand kent Engels, lieverd,’ zegt ze terug. | |
Maandag (onderweg naar Norfolk)Zoals de zon aan het eind van een regenachtige middag het paars van een liturgisch gewaad kan aantrekken, of 's avonds haar diepste rood over de velden kan uitgieten - een leeglopende halsopening na een onthoofding - zo begint ze haar ochtend boven Cambridgeshire als een hostie. Maar de nevels lossen op, en nu begint haar dans met de wolken. Ze wisselt voortdurend van partner. Woorden schieten me te binnen, ooit voor het eerst gelezen of gehoord in verband met Engelse zomerluchten: billowing clouds... obfuscating the sun... Waarachtig, geheel in strijd met mijn regenachtige karakter ben ik nu al achtenveertig uur gelukkig, en vandaag, badend in dit superieure aprillicht, gelukkig op het euforische af! We rijden Hemingford Grey binnen, waar zielsvergenoegde bejaarden ‘in het | |
[pagina 55]
| |
zonnetje’ met elkaar staan te babbelen, zo gehaast als mensen die een eeuw geleden op een kruispunt zijn blijven staan poseren voor de fotograaf. Wat is dat toch met Engeland en de tijd? Het eiland is zijn eigen tijdmachine en de bevolking heeft een elders onvindbaar collectief historisch bewustzijn. Het is alsof iedereen in Engeland - het soort iedereen dat ik steevast ontmoet - An Experiment with Time heeft gelezen, dat rare wijsgerige boek van J.W. Dunne, uit 1927, waarvan de centrale propositie luidt dat alles tegelijkertijd gebeurt. Voor ons bewustzijn is dat onvatbaar, als gevolg waarvan we de tijd ervaren alsof de dingen zich achtereenvolgens afspelen. Dat moet een troostrijke gedachte zijn geweest, zo kort na de Grote Oorlog, die de akkers van Frankrijk en België paars had gekleurd. Ik denk dat T.S. Eliot er bij het schrijven van The Four Quartets door beïnvloed is geweest - in elk geval lag het aan de basis van The Children of Green Knowe van Lucy M. Boston. U kent haar niet, zegt u? Mrs Boston was een dame die in de jaren dertig in dit dorp The Old Manor kocht, een vervallen huis waarvan het centrale deel uit de Normandische tijd dateert, dat wil zeggen van rond 1130. Voor dat huis zijn we hier. Ze heeft het gerestaureerd; ook heeft ze de verwilderde tuin getemd, er oude rozenrassen gekweekt, hagen in de vorm van dieren gesnoeid, en er iets van gemaakt wat, ben ik bang, alleen Engelsen kunnen maken: een tuin die het onnavolgbare, permanent geschapen midden houdt tussen romantisch gegroeid en gestreng gesnoeid (dat moet de creatieve kern van de hele Engelse cultuur zijn). En in dat midden verrijst het huis, dat de overgangsfase van niet meer gebouwd naar nog niet organisch vertegenwoordigt. Lucy ging er na haar scheiding wonen met haar zoon Peter, die de tekeningen voor The Children of Green Knowe zou maken. Het is het oudste permanent bewoonde privéhuis in het Verenigd Koninkrijk. Heel laat in de geschiedenis van het huis verscheen dat boek, in 1954, mijn geboortejaar. Het speelt ook in die tijd, maar aangezien alles tegelijk gebeurt dus ook in vroeger tijden. Geen wonder dat de hoofdpersoon - Toseland of Toby - zeventiende-eeuwse vriendjes heeft, die gewoon doorgeleefd hebben, al zijn ze dan een beetje onzichtbaar geworden. Ja, dit is een van die boeken die mij al op jeugdige leeftijd voor een carrière in het bankwezen ongeschikt hebben gemaakt! En nog altijd begeleidt mij de verfrissende gedachte dat ik ook in 1130 geboren ben. Wandelend langs de rivier The Great Ouse bereiken we het landgoed. Toen Lucy hier net woonde, kort voor de oorlog, vertelt Diana Boston ons, was er een grote overstroming: het water negeerde de tuinmuur en klotste tegen de achterdeur. In het eerste hoofdstuk van het boek bereikt Toby het huis van zijn overgrootmoeder met een bootje en dat is een onvergetelijke oerscène, een apocriefe snipper Oude Testament. | |
[pagina 56]
| |
‘Hebben jullie allemaal het boek gelezen?’ vraagt Diana. We staan bij de achterdeur, die inmiddels is opgedroogd. We hebben allemaal het boek gelezen. We mogen het huis in. Ook deze entree is niet ‘realistisch’ in de in onze kwelders gebruikelijke zin van het woord. We stappen wel ‘echt’ een huis binnen, maar we betreden tegelijkertijd een ‘historisch geladen ruimte’, als ik me zo overgevoelig mag uitdrukken, waar alleen een verfijnd instrument in staat is de ons omringende substantie te meten. Die substantie heet Tijd. Zo'n instrument ben ik. Diana Boston is de weduwe van Peter. Statig, energiek, tegen de tachtig. Ze spreekt over ‘Lucy’ met de informele wellevendheid die leden van de hogere klasse altijd bij zich hebben, als een padvinder zijn zakmes. Ik heb Diana gevonden op het internet. Een mail gestuurd alsof ik een boer was die om een ontvangst op het kasteel verzocht. Die mail vertrok om elf uur 's avonds. Engelsen zijn gek, vooral oudere dames uit de betere kringen. Lang na middernacht kreeg ik antwoord: ze zou ons met het grootst mogelijke genoegen rondleiden. Dat rondleiden voert ons nu naar de woonkamer, waar de bloemetjesstof van Lucy's leunstoel bij de haard nog de deuk van haar derrière bewaart; waar het manuscript van The Children of Green Knowe, kroontjespenletters in een schrift met zwarte kartonnen kaften, ligt te wachten of er nog meer verhalen komen; waar haar foto's, schilderijen en bibelots zich staan te vervelen; waar we door de schoorsteen omhoog mogen kijken naar de balzaal van de zon. ‘De regen en sneeuw vallen hier gewoon op het vuur, maar het dooft nooit uit,’ zegt Diana. 's Winters schreef Lucy in deze kamer en 's zomers tuinierde ze. ‘Met schrijven begon ze pas op haar vijfenzestigste. Toen ze de negentig al gepasseerd was, tuinierde ze nog steeds.’ Haar leven paste goed bij haar huis. Huize Onthaasting. We slenteren door alle vertrekken. In de grote zaal op de eerste verdieping gaf Lucy tijdens de oorlog muziekavonden voor de piloten van de nabije basis van de raf. Ze waren blij dat ze mochten komen luisteren naar grammofoonplaten, voor hen gedraaid op een antediluviaal toestel met een hoorn van papier-maché. De naalden sneed Lucy uit bamboe, dan versleten de platen niet zo snel. Soms vergat de gastvrouw te verduisteren en dan mompelde het dorp dat ze lichtsignalen aan de vliegtuigen van de Luftwaffe gaf - tenslotte was het 1943 of 1944. Zoals het dorp ook fluisterde dat ze een heks was - tenslotte was het ook nog altijd 1543 of 1544. Dan staan we weer in de tuin. Ik heb de met foto's verluchte memoires van Lucy M. Boston in mijn hand. Joy houdt een pot met een foxglove vast. Ik weet hoe die plant eruitziet, maar ik zal thuis moeten opzoeken wat het Nederlandse woord is. Boek en plant hebben we van Diana gekocht, want de Engelsen spelen graag win- | |
[pagina 57]
| |
keltje - en Diana verkoopt planten en boeken van wijlen haar schoonmoeder. Nu wandelen we weer langs de pastorale rivier, aan de overkant waarvan zich idyllische weilanden uitstrekken. ‘Wat is nu verdorie toch een foxglove?’ vraag ik aan een eend. ‘Vingerhoedskruid, papa,’ zegt Christopher. Onder mijn neus houdt hij een apparaatje met een schermpje waar de vertaling op staat. Zijn gezicht drukt uit dat ik de overgang van het Holoceen naar de Nieuwe Tijd nog niet gemaakt heb, maar verder wel lief ben. | |
Nog altijd maandagEn ik ben nog steeds in Engeland, meer bepaald in Cambridge, dat zijn eigen voorname zelf is, een provinciestad met meer hersenen dan heel Liverpool. Dominante kleur: zandsteengeel, dat met het daglicht mee verkleurende, meest Engelse deel van het prisma. We zijn hier omdat we er toch langskomen en omdat Christopher in Oxford of Cambridge dierenpsychologie wenst te gaan studeren (na zijn profvoetbalcarrière). Hij bedoelt dat hij graag voor beesten zorgt en heeft nog niet helemaal door dat ethologie als tak van de zoölogie overwegend uit onwrikbaar positivisme bestaat. ‘Leuven is toch voor losers?’ zegt die arrogante jongeman. Hoe dan ook bevalt dit Cambridge hem en ons. De Engelse grote steden bezitten geen van alle veel zwier of charme en sommige zijn tamelijk geslaagde nabootsingen van de onderwereld; maar veel kleinere steden hebben een markt, een universiteit, een kathedraal of een haven en zijn van een diepe behaaglijkheid, die op de rand van het snoezige wankelt. De vele intieme binnentuinen van de Colleges vieren met een gazon - glad als een dansvloer - en borders die barsten van de bloemen, aangeplant volgens het principe more is more, de etymologische verwantschap van town en tuin. ‘Ik wil best in Cambridge studeren, hoor,’ zegt de appel tegen de boom. ‘Het is hier echt prachtig,’ zegt de vrucht tegen de lendenen. ‘Papa, een boekwinkel!’ roept de scherf naar het oude blok. In die boekwinkel is een volledige wand gewijd aan de geesteskinderen van alumni. De snoepwinkel ernaast is eigendom van Willie Wonka. We wandelen vergenoegd in het aprilzonnetje verder. Een lichte weemoed vervult me als ik bedenk dat ik hier haast twintig jaar geleden met mijn eigen oude blok was. Ik had toen nog een snor, waarmee ik er op foto's als de baas van een Mexicaans drugskartel uitzie. Thuis dwaalde mijn moeder in een vage paniek door het dal van Alzheimer. We liepen een kerk binnen. Mijn vader stak een kaars aan, viel op zijn knieën en snikte hartverscheurend. Weer in ons hotel besloot ik voor de scheerspiegel dat ik zonder snor minder op hem zou lijken. | |
[pagina 58]
| |
Het blijft maar maandagWe bellen onze vrienden Colin en Pamela met de mededeling dat we hun schilderachtige boerengat in Norfolk nu haast bereikt hebben. We worden ontvangen met omhelzingen, de voorpoten van drie geestdriftige honden en een dermate voortreffelijke port dat ik mezelf boven de shrimp cocktail op de ongewone gedachte betrap dat het beleefder zou zijn als je jezelf eerst voorstelde aan het dier dat je in je mond stopt. Later gaat het gesprek over het leven op het platteland. ‘Het zuiden is veel aangenamer dan Norfolk,’ zegt Pamela. ‘Je blijft hier een buitenstaander.’ Ik zie stugge boeren voor me, die op hun riek leunend naar de vreemdeling staren en pruimtabak voor zijn voeten spuwen als hij om een inlichting vraagt - dat soort platteland ken ik wel: ik woon er. ‘In het zuiden vraag je je af waar die Engelse reputatie van afstandelijkheid in hemelsnaam vandaan komt,’ zegt Joy. Wat je zegt, schat. In de pubs aldaar ben je, nog in afwachting van je eerste glas bier, al bevriend aan het raken met de vent naast je. Zou het de Engelse taal zijn, die de meest uiteenlopende mensen in staat stelt op zijn minst oppervlakkig met elkaar te communiceren, iets wat de complexe formaliteit van het Frans en de nauwkeurige nevelachtigheid van het Duits zo moeilijk maken? | |
DinsdagOnderweg naar Londen. Joy rijdt. Vader Barnard heeft een welverdiende hoofdpijn, maar leest desondanks een oude boekenbijlage van The Daily Telegraph, die hij van Colin heeft gestolen. ‘With most of Europe in Adolf Hitler's hands, Britain was in a grim predicament in 1941 but that year Collins, the publisher now known as HarperCollins, launched a remarkable series of social history books called Britain in Pictures. The books were designed to boost morale but perhaps also record the British way of life in case the Germans completed their European campaign by successfully crossing the English Channel.’ De zinnen worden vlekkerig; uit de vlekken ontstaat het nu niet meer bestaande gezicht van mijn vader, dat gezicht van een gepensioneerde Britse kolonel. Nooit kon hij zijn emoties bedwingen als hij over de oorlog en de Engelsen sprak: ‘Ze déden het toch maar, die jongens van twintig, in hun Spitfires boven de Noordzee. En Churchill hééft die verdomde nazi's toch maar bijna in zijn eentje tegengehouden.’ Hij slaat met zijn vuist op tafel. Het is allemaal onnoemelijk lang geleden net gebeurd. Hij houdt van de Engelsen. Nu verandert zijn snor in ‘George Orwell’ en zijn trillende mondhoeken worden ‘wrote about’ en zijn grijze ogen zeggen ‘the British people’... | |
[pagina 59]
| |
Ik ken dat liefdevolle sarcasme van Orwell over zijn landgenoten. Ook ik houd van de Engelsen. Mijn ogen worden vochtig. Waarom ontroert dat besef me nu toch? Van een volk houden, ik? Is het niet lachwekkend? Maar we stoppen bij een pompstation en ik moet een Indiër met een beleefd schommelend hoofd tien pond betalen om legaal in Londen te mogen rondrijden. | |
DinsdagmiddagWe dalen de trap af naar de War Rooms, het slecht beveiligde ondergrondse complex vanwaar Churchill zijn oorlogskabinet dirigeerde en de vrije wereld redde. Het bestaat uit vele kleine ruimten: rond die tafel vergaderden ze; daar hangen de stafkaarten, waarop de landschappen en steden van het Verenigd Koninkrijk en het Vasteland zich rondom een miljoen gaatjes - zeventig jaar geleden gemaakt door spelden met een gekleurde knop - aan zichzelf zijn blijven vasthouden; in dat kamertje staat het bed van Winston en ginder het bed van Clementine, zodat de vraag zich opdringt of de echtelieden hier ooit... maar verdomd, daar ligt waarachtig de peuk van een Havaan, waarvan men enkel de rook niet heeft weten te conserveren... Om ons heen schuifelen de bezoekers voort op het ritme van hun ‘scuse-me's’. Ik kijk naar de foto op het omslag van het Guidebook. Het is een beroemde foto. Hij draagt een bolhoed, een streepjespak en een vlinderstrikje met witte stippen. Tussen zijn lippen diezelfde sigaar; in zijn handen een machinegeweer. Terwijl half Europa tot de tanden ontwapend was, verzonken in de halfslaap van de toenmalige politieke correctheid, pakte hij een machinegeweer op. Hij sliep met het licht aan omdat het donker bang voor hem was. ‘Moet je horen wat Churchill zei,’ zeg ik tegen mijn gezin. We staan bij de microfoons in zijn office-bedroom: twee kantelbare blikjes schoensmeer op houten zuiltjes, die hier door de bbc zijn geïnstalleerd. Met behulp van dit antiek bemoedigde hij de Engelsen en de mensen in de bezette landen. En hij maakte ze aan het lachen: de Engelsen hebben immers van de nazi's gewonnen dankzij hun gevoel voor humor. ‘Hij zei: “We are all worms, but I do believe that I am a glow-worm.”’ | |
DinsdagavondIn Londen logeren we in familieverband bij Todd en Sarah. Maida Vale heet hun wijk: rode bakstenen huizen uit de tijd van koning Edward vii (1901-1910), de zoon van Victoria, die net als prins Charles zo rond de pensioengerechtigde leeftijd eindelijk zijn moeder mocht opvolgen. (Engelse vorstinnen plegen te zijn samengesteld uit één deel plichtsbesef en één deel onsterfelijkheid, bijeengehouden door een korset van in Manchester vervaardigd gietijzer.) Todd Swift is een Canadese dichter, wiens verhouding met de Engelse litera- | |
[pagina 60]
| |
tuur wel wat lijkt op de mijne met de Vlaamse. ‘Ach, Engeland,’ zegt hij. ‘Je moet je kont in dit vijvertje voorzichtig keren, of de halve tuin staat onder water...’ Net als ik houdt hij van Eliot, de monarchie, de traditie en de anglicaanse kerk - al die nutteloze flauwekul die ons leven zin en kleur geeft, maar waar ethisch bewogen rationele lieden ergens achter mijn linkerschouder zo'n vreselijke hekel aan hebben. ‘Laatst zei *** tegen Todd dat hij fascistoïde sympathieën had,’ zegt Sarah. Ik vraag waarom *** dat zei. ‘Omdat ik van Eliot, de monarchie, de traditie en de anglicaanse kerk houd,’ zegt mijn vriend. Hij grijnst vervaarlijk en schenkt meer bier in. ‘Ze zei ook dat ze niet in vergiffenis geloofde.’ *** is de voorzitster van de Engelse pen, bestaande uit één deel gelijk. | |
DinsdagnachtGesprekken zijn dartel en luchtig; dan komt de politiek binnen en werpt haar schaduw - opeens zijn alle woorden zwaar en bloeddoordrenkt. ‘Ze heeft gewoon geen manieren,’ zeg Sarah. Todd bootst braakgeluiden na: ‘Makes me talk to Raaalph over the big white phone!’ Het gesprek komt op ons bezoek aan Churchill. Mijn vader is zwijgend aan de keukentafel gaan zitten. Hij nam me vroeger mee naar Londen, waar hij de weg kende. Het onverdraaglijkste van zijn dood vind ik dat mijn kinderlijke vertrouwen nu niemand meer heeft om kinderlijk te vertrouwen. Ongetwijfeld had Freud gelijk en klamp ik me aan de religie vast omdat die een familiehiërarchie te bieden heeft. Rond de keukenlamp cirkelt een Spitfire. Luister... rrr... rrr... heeft hij motorpech? Wie verdedigt deze eilanden? ‘Ik ga slapen,’ zegt Joy bij de deur vanuit Brussel. | |
Woensdag, zonsopgangIn mijn slaap verscheen Doctor Johnson, die met me in debat wenste te gaan over het woord hel. Daarna mijn vader, die op de schouw leunde en meepraatte, in zijn nonchalant superieure stijl. Ik zie het vertrek nog duidelijk voor me - ik wees mijn vader op het donkere houten beschot. ‘Georgian,’ zei ik tegen hem, zoals hij dat tegen mij kon zeggen. Heel vroeg in mijn jeugd al sprak hij dit soort flarden van formules uit: ‘Victorian... Elizabethan... Eliot... Auden... Church of England.’ Verward wakker, zon op mijn gezicht. O, het als reflux terugkomende verdriet om hem. | |
[pagina 61]
| |
WoensdagDartford Crossing: we steken de Theems over en rijden naar het zuiden. Op zijn rots ligt Rye te dutten als een hond die bij onze nadering één oor opsteekt: de toren van St. Mary's. Ons hart springt op. We parkeren. Christopher en Anna trekken hun koffer op wieltjes ons oude steegje in. Kijk toch, Black Lantern Cottage, ons oude huis! En daar staat Granny Janny al op ons te wachten, een en al glimlach, een en al thee met koekjes. Lieve grijze buurvrouw! We zitten met ons vijven vergenoegd bijeen: als een praline, zo is de cottage van Granny Janny met ons, cottagevulsel, gevuld... Verrukkelijk getuttel, knabbelen op woorden - ik eindig nog met een diep verlangen naar een leven als kabouter in een paddenstoelenhuisje. | |
WoensdagIn een charity shop heb ik voor £ 7.95 een pak gekocht, bekoord door het verstilde krijtstreepje: volgens een ingenaaid etiket is het door Marks Tailors, London vervaardigd, zo te zien in een jaar voor mijn geboorte. Tijdloze ouderwetsheid van snit. Suggestie van een leven van landelijke onthechting, zonder in fanatisme te ontaarden. De linkermouw vraagt om een bijzettafeltje met een glas port; in de elleboogplooi van de rechtermouw zit nog het wenken om de butler vervat; uit de kraag stijgt een flauw aroma van open haard op. Ik ben erg tevreden; wat meer is, Joy is erg tevreden. (Het wachten is op iemand die zeurt dat de naam ‘charity shop’ om ideologische redenen in ‘solidarity shop’ moet veranderen.) Daarna een paar antiquarische boekhandels. Het fenomeen herinnert me aan dbc Pierre, de auteur van Vernon God Little, van wie ik bij onze eerste ontmoeting nog nooit gehoord had. Toen we al ruimschoots bevriend waren, ontdekte ik dat hij de Booker Prize had gewonnen en wereldberoemd was - ik moest de neiging onderdrukken onmiddellijk een paar yard afstand te bewaren. Later vertelde ik hem dat. Hij lachte luidkeels. ‘You're right, Bens,’ zei die innemende kerel. ‘I never read contemporary novels either.’ | |
Maundy ThursdayNaar Canterbury. Op minder dan dertig mijl word ik door deze provinciestad aangetrokken als ijzervijlsel door een magneet. Daar ligt het grote moederschip voor anker: de kathedraal. Mijn moeder draagt een blauwe jurk en poseert, verlegen, meisjesachtig, in een van de ommuurde tuinen die tot het complex behoren: ziehier mijn favoriete foto van haar. Het is Witte Donderdag. De aartsbisschop celebreert de Evensong, vandaag met | |
[pagina 62]
| |
Holy Eucharist, Washing of the Feet and Stripping of the Altar. Hij doet het allemaal zelf. Al datgene wat in handen van een minder begaafd acteur volstrekt belachelijk zou worden, doet Rowan Williams met een naturel waar iemand ooit in naam van William Shakespeare patent op moet hebben aangevraagd voor de Engelse natie. Hij wast de voeten van twaalf apostelen. Hij onttakelt het altaar. De laatste lezing volgt. Het licht gaat uit. Het is een minuut lang doodstil, nee dodelijk stil in de grote, ademende buik van het schip. Gotische stukken avondlucht doemen in de duisternis op - ramen. Ik denk aan de communie. Deze Papa van alle anglicanen reikte mij de hostie aan; ik keek op: hij knikte, het was goed. Het licht gaat weer aan. We wandelen naar buiten. Dat was indrukwekkend. Wat je zegt. Hou je kop nu maar even, schat. Ik ben één deel gevoel, nog meer gevoel, en dan nog een stuk sentiment. | |
VrijdagBoven Dover Ferryport, op een van de kalksteenrotsen, staat een engel met een brandend zwaard. |
|