| |
| |
| |
Marcel Möring
Schrijversdagboek [2]
- Dit ‘dagboek’ houdt Marcel Möring bij tijdens het werk aan het laatste deel van zijn Dis-trilogie. Deel 1 is terug te lezen in Liter 70 -
| |
Maart 2013
Herhaling van een interview met de eerder dit jaar overleden acteur Richard Briers. De meeste mensen kennen hem van de ‘groene’ sitcom The Good Life (1975-1978), waarin hij en Felicity Kendal een echtpaar speelden dat uit de ratrace stapte, de tuin omspitte en zelfvoorzienend probeerde te zijn. Hij spreekt met televisiekok Nigel Slater. Een soort ‘Dit is uw leven’ in gerechten. Heel gemoedelijk, heel beminnelijk. Dan, aan het einde van het programma, vraagt Slater of Briers dingen anders had willen doen in zijn leven en geheel tegen de verwachtingen in, en nogal overrompelend, zegt de gevierde acteur dat hij er spijt van heeft dat hij zo'n artificieel leven heeft geleid. ‘Het is toch vreemd dat je al die jaren doorbrengt in een hokje, waar je verf op je gezicht smeert, en dan op een plankier stapt om daar rare gezichten te trekken.’ In plaats daarvan had hij graag een tuin aangelegd: ‘Dingen in de grond stoppen, ze zien groeien en ze dan oogsten.’ Hij gaat er lang over door en met zichtbare spijt. Later vertel ik mijn vrouw over dat interview. Of ik dat herken. O ja. Het verlangen om iets tastbaars te maken, om iets met je handen te doen. Een stoel timmeren. Een boom planten. Wat Marcus Kolpa doet in Louteringsberg: weg van het pissing contest van de intellectuele wereld, de meningen en de smaak van de dag. ‘Iedereen,’ zeg ik tegen mijn vrouw, ‘zou in zijn leven een boom moeten planten.’ Terwijl ik dat zeg moet ik denken aan Louis de Bernières. We waren in Denemarken en gingen met onze uitgeefster naar een museum dat op een uur rijden van Kopenhagen lag. De weg voerde langs de kust en aan de overzijde van het water zagen we de vage contouren van Zweden. Louis was op dat moment al een jaar op tournee. Dat leek mij een hel. Verlangde hij niet naar huis, zijn werkkamer, de tafel? Nou, hij miste vooral zijn draaibank.
Dat deed hij, in zijn vrije uren: houtbewerking.
Met Sam Drukker naar de stad waar we opgroeiden, Assen, om daar in de theaterzaal van het plaatselijke warenhuis (Vanderveen) East Bergholt te presenteren.
| |
| |
Veel mensen, vooral veel ‘van vroeger’. Na heel lang signeren en praten zijn alle boeken verkocht en gaan Sam en ik terug naar respectievelijk Amsterdam en Rotterdam. In het stuk dat we gezamenlijk reizen praten we over wie we nog kenden van vroeger. Zelf zaten we samen op de middelbare school en in hetzelfde hockey-team: hij de zoon van een internist, ik de zoon van de directeur van de sociale werkplaats. En nu is hij beeldend kunstenaar en ik ben schrijver. De evolutie van de middenklasse. Een paar dagen later stuur ik een e-mail aan mijn eerste vriendinnetje. Ik had voor haar een boek meegenomen, maar ze was er niet. Dan blijkt dat ze er wel was, maar ons niet wilde storen en ons ineens de deur uit zag lopen. ‘Maar waarom riep je mij dan niet na?’ vraag ik, hoewel ik het antwoord wel weet. Drentse bescheidenheid, niet opdringerig willen zijn, die dingen. En hoewel ik het jammer vind dat ik haar zo ben misgelopen, vind ik het ook weer mooi.
Misschien moet ik in een Drents bos gaan wonen en daar een boom planten.
*
Begin aan een tekst voor het ‘Worlds Literature Festival’ in Norwich. Toen ik werd uitgenodigd vroeg de directeur of ik een ‘provocatie’ wilde schrijven. Ik antwoordde dat dat geen probleem zou zijn.
Het festival is zeer beperkt voor het publiek toegankelijk. Het is vooral een soort symposium, waar schrijvers met elkaar praten. Ik heb geen idee wat ik me daarbij moet voorstellen. Ik heb nauwelijks contact met andere schrijvers en spreek alleen af en toe met Oek de Jong en Ernest van der Kwast over het werk. Met de eerste, omdat ik hem ooit als jonge schrijver mijn werk liet lezen, de tweede omdat hij als aankomend schrijver mijn advies vroeg. In een groep over schrijven praten. Hoe gaat dat met zulke uitgesproken eenlingen als schrijvers?
Ik wist wel onmiddellijk waarover ik wilde spreken: de roman als tijdverdrijf, schrijven als ambacht, de tang van de markt, en hoe verwerpelijk dat allemaal is.
*
Wat ik voel als ik mensen tegenkom die ik twintig, dertig, veertig jaar geleden kende en nu allemaal ‘levens’ hebben, dat wil zeggen: huis, partner, hond, auto, tuin, baan, et cetera. Dat zij ‘geslaagd’ zijn. Een suggestie van compleetheid. En dat ik het tegenovergestelde ben. Nooit het gevoel ‘geslaagd’ of compleet te zijn. Eerder een gevoel van gebrekkigheid, onafheid. Niet zozeer mislukt, maar wel een sterk besef van onvolledigheid, een verzameling aanzetten, losse draden, ingeslagen wegen.
Een verlangen naar heelheid.
| |
| |
*
Wakker uit een droom waarin ik ontdek dat ik de helft van een tweeling ben en daar niets van wist.
Wat dit te maken heeft met mijn gevoel van incompleetheid.
| |
April 2013
Herinner mij ineens dat ik in januari door Antwerpen liep, snijdende kou, op de terugweg naar mijn hotel. Het is aan het einde van de ochtend, het licht grauw. Ter hoogte van ‘Horta’ komt mij een jonge vrouw tegemoet fietsen, spijkerbroek, rood leren jack, kinderzitje achterop. Ze huilt, haar gezicht een en al diep ongeluk. Mijn schrik en, op hetzelfde moment, een gevoel van schuld.
*
‘De meeste mensen zijn ongelukkig, omdat ze gelukkig willen zijn.’
*
[onleesbaar]
*
H., aan de telefoon, vertelt over de film die hij heeft gezien. Hij gaat ongeveer één keer per week. Ik zeg dat ik niet meer tegen de voorspelbaarheid kan, tegen al die verhaaltjes en afgesleten quasi-intelligente structuurtjes. ‘Ik zit in de bioscoop,’ zeg ik, ‘en na vijf minuten weet ik alles over die film, hoe het verder zal gaan, het conflict, de onthulling, het denouement, en ik verveel me intens. Ik verlang hartstochtelijk naar een film waar ik niets van begrijp, die ik moet overwinnen, waar ik voor moet werken.’
En hetzelfde geldt natuurlijk voor romans.
Of het vroeger dan beter was, vraagt H.
Dat denk ik niet. Het is wel zo dat het verlangen is afgenomen om geamuseerd te worden. Maar ook tien, twintig, dertig jaar geleden verveelde ‘Unterhaltungskunst’ mij. Ik heb het ook bij mensen: ik moet er iets aan hebben. De meeste mensen zijn wel aardig, maar ik ben niet geïnteresseerd in gezellige tijdspassering. Dat kan ik in mijn eentje beter. Als twee vrienden elkaar niets kunnen leren, als ze elkaar niet kunnen ondervragen, onderzoeken en uit kunnen dagen, hoeft het
| |
| |
voor mij niet. Daarom is H. mijn enige vriend, of in ieder geval de enige die de grens van het aangename en onderhoudende kon oversteken. Hij is iemand die in mijn gedachten is, met wie ik een innerlijke dialoog voer. Hij is ook de enige in mijn omgeving die ik bel. Ik heb verder geen behoefte aan contact. Maar H. moet ik liefst wekelijks spreken. Is dat vriendschap, of zijn hij en ik in de afgelopen bijna veertig jaar een soort ‘broeders’ geworden?
‘Les choses de la vie,’ zeg ik, ‘heb je die ooit gezien?’
Een film die ik rond mijn twintigste voor het eerst zag en een paar jaar geleden, in een snikheet theater, weer. Van die laatste keer herinner ik me dat het voltallige publiek na afloop bleef zitten.
Het is het verhaal van een auto-ongeluk. Claude Sautet vertelt het vanuit verschillende standpunten en snijdt de tijdlagen door elkaar. Het ongeluk is daardoor tegelijkertijd het begin, het midden en het einde van de vertelling.
Er is een tekst van Max Frisch die er heel sterk op lijkt. De tekst maakt deel uit van zijn dagboeken en is daar bijna achteloos in opgenomen. Een heel mooi, beheerst verhaal: ‘De dood van de apotheker bij Locarno’. Frisch vertelt het in zijn kenmerkende modernistische, fragmentarische stijl.
| |
Mei 2013
Een vrouwelijke kennis vertelt dat er pornoverslaafde jonge vrouwen bestaan. Ik bekijk haar met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Dat lijkt me nou een typisch mannelijke fantasie,’ zeg ik. Ze houdt voet bij stuk. Ze kent ze zelf. Trouwens, zij kijkt ook porno als zij en haar man... Ik zeg, een beetje nuffig, dat ik nooit heb begrepen dat het woord ‘gemeenschap’ zoveel betekenissen kon hebben.
Een tijd geleden schreef ik op verzoek van Tirade een tekst over pornografie. Ik keek er nogal van op. Was dat niet erg old skool, schrijvers en porno? Het bleek weer helemaal in te zijn, want heel gewoon. ‘Pickle me in vinegar and call me a fish dessert,’ zou Billy Connolly zeggen.
Ik geloof niet zo in het waardenvrije van pornografie. Alsof het net zo'n verschijnsel is als de seizoenen, geologie, platentektoniek. Boodschappen doen is al niet waardenvrij, dus waarom zouden onze afbeeldingen van de seksuele daad, al dan niet bewegend, dat wel zijn? Ik begreep tijdens de presentatie van het Tirade-nummer dat vooral door amateurs gemaakte filmpjes populair zijn en dat dat de industrie voor een probleem stelt. Als dat zo is, kijken we dan naar pornografie om iets te herkennen? Zoeken we in gewone mensen die seks hebben wat het is om jezelf te verliezen?
Een personage in deel twee van mijn boek heeft zichzelf afgesloten van het lichamelijke, probeert daar op een extreme manier aan te ontsnappen. Mijn psy- | |
| |
chiater kan niet tot haar doordringen. Het lijkt bijna alsof er niets is. Die gedachte kan hij niet accepteren. Als iemand zich opsluit in een gevangenis van eigen hand, dan moet er iets aan de hand zijn. Misschien, denkt hij, schiet de psychologie hier tekort en kan ik alleen maar aan Levinas denken en dat het haar angst voor de blik van de ander is, die haar maakt wat zij is. De angst om in die blik jezelf te herkennen, wat jij bent, het dier dat je bent, jouw schaamte, jouw verlangen, hoe je jezelf verliest.
*
Een forumgesprek met burgemeester Aboutaleb en mevrouw Leemhuis-Stout naar aanleiding van mijn essay over het Rotterdamse bombardement. Het is moeilijk om met politici te spreken over het abstracte. Mijn essay is een pleidooi voor minder monumenten en bevrijdingsfestivals, gesponsord door biermerken, en meer contact met de verhalen van mensen. Ja maar, wij willen 4 en 5 mei ook aangrijpen om de waarde van vrijheid en democratie te benadrukken, zeggen zij. En ik vind dan dat je die oorlog gebruikt om ideeën te verspreiden die misschien wel nobel en goed zijn, maar ons het zicht ontnemen op wat er eigenlijk gebeurde met de mensen. Ja, dat vinden ze heel sympathiek, maar dat is zo filosofisch dat je er geen volk meer voor op de been krijgt. Ik haal het voorbeeld aan van de Nederlands Hervormde kerk in de jaren zestig die, toen het bezoek terug begon te lopen, de beatmis binnenhaalde en God de deur uitdeed. Ik geloof niet dat iemand dat begrijpt. Ondanks alles neemt mijn sympathie voor Aboutaleb toe. Een erg communicabel persoon. Iemand die werkelijk, en met hartstocht, vrede in de stad wil. Ik vermoed een diep gevoeld persoonlijk verhaal dat nauwelijks zichtbaar is achter het politieke personage.
*
De hele maand hard geschreven aan het eerste deel en een stuk toegevoegd waarin ik de intellectuele ontwikkeling van mijn personage koppel aan een mentor: een oude, blinde man die zelf al de tocht heeft afgelegd die mijn karakter nog moet afleggen.
*
Kennismakingsbezoek aan het nias in Wassenaar, waar ik vanaf september vijf maanden ‘Writer in Residence’ ben. Rondleiding, lunch tussen tientallen wetenschappers, een blik in de studio waar ik straks ga werken. Bomen, bomen, bomen. Het is geen Drenthe, maar gelukkig wel natuur. Eindelijk weg uit Rotterdam,
| |
| |
waar al het steen en de voortdurende sirenes me buitengewoon ongelukkig en onrustig maken.
*
[onleesbaar]
| |
Juni 2013
Aankomst in Norwich. Omkleden en melden in de lobby van het hotel voor het welkomstdiner in een bijgebouw van de elfde-eeuwse kathedraal. Ik voel me niet erg op mijn gemak, want mijn zeer beperkte gehoor maakt sociale contacten moeilijk, en ik ben al niet zo goed in dat soort dingen. Het wordt het thema van de week, want de volgende dag merk ik dat ik van onze lange middagbijeenkomsten bijna niets kan verstaan. Ik sleutel aan mijn gehoorapparaten, de techniek knoeit met de ringleiding, maar het blijft moeizaam.
Op de tweede dag spreek ik mijn provocatie uit. Ik gebruik maar vijf van de toegewezen twintig minuten, maar na mijn felle betoog voor een roman die kunst is, in plaats van ambacht, is het pijnlijk lang stil. Dan zegt een Australische schrijfster: ‘Maar je klinkt zo boos!’ Ik zeg dat ik niet boos ben, maar uit een land van dominees kom. Discussie. Wil ik dan alleen maar experimentele ‘jaren zestig’-romans? Nee. Wat is er mis met een goed geschreven verhaal? Niets. Maar wat wil ik dan? ‘Ik wil,’ zeg ik, ‘dat we niet bang zijn, dat we de roman geven wat de roman toekomt: vrijheid, ongebreidelde verteldrift die zich niets aantrekt van vorm en norm, geen hier en nu, dat doet de journalistiek wel, maar het verhaal van ons en dat liefst niet als anekdote, maar net zo wild en ongerijmd als het leven zelf.’
Er is, die middag en die avond, en later die week, veel verzet. Maar een voor een komen schrijvers naar mij toe en zeggen dat ze er toch over aan het denken zijn geslagen.
Ik heb gepreekt.
*
Als ik mijn aantekeningen begin uit te tikken, stoot ik mijn koffie om. Al snel zijn veel pagina's, ondanks gedep met tissues, nauwelijks nog te lezen. Mijn aantekeningenboekje ziet er uit als een manuscript van een paar honderd jaar oud, met krakende bruinige pagina's, vervaagde zinnen en soms [onleesbaar]
|
|