of dat Adam God - door hem te noemen - tot leven heeft gebracht. Geloven is bij Kuijer een talige aangelegenheid.
Dat taalspel zit natuurlijk zeker in het verhaal over de toren van Babel, en daar valt nog een ander foefje van Kuijer op. Hij laat eerst een menselijke spraakverwarring ontstaan, in het huwelijk van architect Selach en zijn vrouw Milka om te beginnen. Híj is vol van zijn plan, zíj vindt dat hij iets nuttigs moet doen, zich beroepend op de goden. ‘Milka dreef zover van me vandaan dat ik moeite had haar te begrijpen. Het was of we twee verschillende talen spraken.’ Met de groei van de toren, groeit ook de spraakverwarring in de stad. Net als je denkt dat Kuijer hiermee de rigoureuze Babylonische spraakverwarring de mond heeft willen snoeren, gebeurt toch nog wat er in de Bijbel lijkt te gebeuren: er ontstaan verschillende talen.
Ditzelfde trucje haalt hij uit bij de zwangerschap van Sarai. Deze bejaarde vrouw krijgt ook bij Kuijer uiteindelijk op eigen kracht een kind, maar voor het zover is, laat hij haar uitgebreid vertellen over een gangbaar gebruik in die tijd. Oude vrouwen die hun man een zoon willen schenken, weten de vondelingen te vinden, legt Sarai uit.
Wat wil Kuijer hiermee zeggen? Is het de bedoeling dat zijn lezer toch in de eerste, menselijker versie gaat geloven? Het lijkt erop dat Kuijer het (goed)gelovige perspectief dat hij in zijn jeugd heeft meegekregen in zijn hoofd had bij het schrijven, en dat hij blijkbaar nog steeds erg druk is met het wegschrijven van die letterlijke interpretatie. Mij stoort dat. Niet omdat ik me bedreigd voel in mijn eigen interpretatie, want dat is niet de letterlijke. Maar ik vind het jammer dat de verkondiging van zijn eigen (on)geloof zich zo op de voorgrond dringt. Zijn stem zit steeds nadrukkelijk achter de stemmen van de personages. De eigenheid van de personages komt daardoor in het nauw, en voor de lezer blijft er weinig ruimte tot eigen invulling. Kuijer is zich daarvan bewust, want taal- en verhaalspel verstaat hij als geen ander. Hij geeft in het slothoofdstuk Jochebed het woord, en maakt haar daar de verteller van de verhalen van haar voorouders. ‘Maar’, zegt zij, ‘pas op [...]. Het kan zijn dat iemand mijn naam gebruikt om zijn verhaal van meer gezag te voorzien dan het verdient. Blijf dus zelf bedenken wat u gelooft en wat niet.’ Graag. Want ik denk liever zelf na dan alles aan meneer Kuijer over te laten. Het zal hem deugd doen dat ik niet zo goedgelovig ben.
Guus Kuijer, De bijbel voor ongelovigen. Het begin. Genesis. Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 2012, 286 blz., €18,95.
Elizabeth Kooman