van het kwaad. Goede mensen is de vierde roman van de Israëlische auteur Nir Baram (1977), die terecht als een groot talent te boek staat. Het verhaal speelt zich af tussen Berlijn en Leningrad, tussen de Kristallnacht (november 1938) en de Duitse aanval op de Sovjetunie (juni 1941). Afwisselend zit de lezer op de huid van de personages Thomas Heiselberg en Aleksandra Vajsberg. Dat de twee verhaallijnen aan het einde samenkomen, verrast niet.
De in Berlijn woonachtige ambitieuze workaholic Thomas Heiselberg ís zijn baan. Hij leeft voor Milton, het succesvolle Amerikaanse marktonderzoeksbureau waarvoor hij onderzoek doet naar de psychologie achter het Duitse koopgedrag. Zijn megalomane inslag en welbespraaktheid leveren hem promotie na promotie op, totdat Milton zich in 1939 vanwege de politieke situatie terugtrekt uit Duitsland en Heiselberg werkloos thuis komt te zitten. Snel treedt hij toe tot Hitlers nsdap. Niet vanuit een ideologisch motief, maar om de verdenking weg te nemen dat hij in contact staat met Joden. En om de kans op nieuw werk te vergroten - net als zoveel Nederlandse nsb'ers die om een baantje verlegen zaten. Heiselberg: ‘Ik heb geen wereldbeschouwing. Ik heb een beschouwing over het project waar ik mee bezig ben.’
Het lidmaatschap van de nsdap brengt Heiselberg wat hij wil: het Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt hem op een rapport te schrijven, het ‘Model van de Poolse nationale mens’, een prestigieuze opdracht die hem weer status geeft. Door zijn tijd bij Milton heeft Heiselberg ervaring opgedaan met zakendoen in Polen, kennis die de nazi's na de inval in Polen van pas komt. Met de inzichten uit Heiselbergs model kunnen ze het Poolse verzet en de Poolse Joden vernietigen.
Zo'n vijftienhonderd kilometer oostwaarts woont de jonge Russische vrouw Aleksandra Vajsberg. Ze houdt van poëzie, heeft schrijversaspiraties, maar dichteres wordt ze niet. Door de politieke situatie in haar land maakt ze een andere carrière. Haar vader en moeder verkeren in antistalinistische kring. Als die groep wordt gepakt, haar ouders naar een goelag in Siberië worden verbannen en haar jongere broers in een heropvoedingskamp zijn gestopt, voelt Vajsberg zich gedwongen te gaan werken voor de geheime dienst in de hoop nog wat voor haar familie te kunnen betekenen. Én in de hoop haar eigen leven te redden. Ze komt te werken op de afdeling die bekentenissen van gevangenen op papier zet. Eén voor één komen de kennissen van haar ouders langs. Gevoelloos bepaalt Vajsberg hun lot.
Het gebrek aan empathie, het emotieloze, het opportunisme en het wegkijken is wat Heiselberg en Vajsberg gemeen hebben. Beulen zijn ze niet. Wel conformisten. Ze doen hun werk om zichzelf te behouden, hun eigen hachje te redden. Vragen stellen ze zich niet. Nadenken over wat hun werk voor de ander betekent, doen ze evenmin. Geweld, deportatie, dood: beiden zijn ze er verantwoordelijk voor. Maar onder die wetenschap blijven ze koud. Althans, ze doen hun best er koud onder te blijven.
Vajsberg laat eenmaal zien dat ze wel degelijk een geweten heeft, dat ze lijdt aan het wegwerken van de groep rondom haar ouders. Maar spijt heeft ze niet: ze kon niet anders, zo houdt ze zichzelf voor. En in het hoofd van Heiselberg spoken soms de wees geworden kinderen rond van de mensen die door de gegevens uit zijn model zijn weggevoerd en vermoord. Maar hij kon toch ook niet weten dat de dood erop zou volgen? Heiselberg praat op zijn hersenspinsels in