/ Die dag in het Noordstation // We omhelsden elkaar / Je zei dat je blij was / Ik wist waar de bus’. De ‘ik’ neemt de ‘jij’ mee en wijst hem de weg: ‘Waar je kon zetten je tas / En wassen je haar / En vragen wat nu’. Dat laatste regeltje brengt voorzichtig twijfel in het gedicht. Maar even later wordt ‘Het regende zon’ herhaald en lijkt er geen vuiltje aan de lucht. Zelfs als de omgeving waar de twee lopen het verval laat zien, denkt de ‘ik’: Ja, voor de omgeving, maar niet voor ons. ‘Later in straten / Vol afbraak en gaten / In Ménilmontant // Wou ik je wijzen / Op de tand der tijden / En hoe ons hart desondanks’.
Juist omdat de zon schijnt en het hart optimistisch is, komt de waarheid hard aan, al wordt die voorzichtig overgebracht: ‘Maar je kneep in mijn hand / En zei dat een ander / En dat de dingen nu eenmaal...’ De puntjes voegde Ten Damme toe en ook ‘En zei’, opdat de tekst ook op het eerste gehoor te volgen zou zijn. Aan het eind worden de beginregels herhaald: ‘Het regende zon / Die dag op het Noordstation / Toen je naar me toekwam’. Dezelfde regels, maar een heel ander gevoel. Prachtige tekst, mooi lied.
Verder zingt Ellen ten Damme op deze cd weer teksten van Ilja Leonard Pfeijffer (zes stuks), een korte tekst van Harry Mulisch en ook nog enkele teksten van eigen hand. Daar had iemand haar best een beetje bij mogen begeleiden. De luchtige tekst ‘Iedereen voor iedereen’ is nog acceptabel en ‘Ik lach, maar jij bent er niet’ is ook een aardige tekst. Maar ‘Je zei (een doodnormaal kloteverhaal)’ is ronduit zwak. Een strofe: ‘Je zei / Er is niets / Die Ander die is er niet / Ik zei / Dit is lelijk en ik haat dit / Die Ander / Ik geloof je niet’. Na zulke regels geloof ik het wel.
Pfeijffer heeft zich dus ten tweede male gewaagd aan liedteksten. Het openingslied ‘Verder, verder’ heeft wel wat zwakke zinnen: ‘Ik heb mijn hersens uit hun taak ontheven’, waar rijmdwang achter zal zitten, en: ‘Het enige dat ik aan mijn bestaan / Nog toevoeg is dat ik wanhopig schreeuw’, een erg omslachtige formulering. Ook staat er een lelijke tautologie in de tekst: ‘Maar desalniettemin schreeuw ik soms toch’. Daaraan bezondigde Pfeijffer zich op de vorige cd ook al: ‘zoals bijvoorbeeld’.
Net als op Durf jij? is er weer een opsommingsgedicht: ‘Je bent de dichter, ik gedicht / Je bent donker, ik ben licht / Je bent de plus, ik ben de min / Jij bent yang, ik ben yin’. Het klinkt altijd aardig, maar eigenlijk is het gewoon te gemakkelijk.
Een opmerkelijk stellingnemende tekst is ‘Pi-pa-polderland’: ‘Waar is gebleven, waar is gebleven / Mijn pi-pa-polderland / Waar ik kon leven, zo blij kon leven / Met ti-ta-tolerantie / En milde zeurgarantie / Mijn pi-pa-polderland’. Het is een lied waarin met weemoed terugverlangd wordt naar het polderende, tolerante Nederland.
Op veel teksten is iets aan te merken. Zo is Pfeijffer erg gul met zijn bijvoeglijke naamwoorden: ‘Mijn zachte lieve vingers om de trekker / Van een fraai glimmend en ijskoud geweer’. De vingers zijn bovendien blijkbaar zo liefzacht dat je niet met één vinger de trekker kunt overhalen.
En toch. Toch kan ik met plezier naar de cd luisteren. Dat zal ongetwijfeld te maken hebben met de muziek, die bij alle nummers geschreven is door Ellen ten Damme, en door de uitvoering. Ten Damme brengt de nummers namelijk zo overtuigend, dat de intentie overkomt. Verder zijn de teksten van Pfeijffer altijd nog beter dan die van veel andere liedtekstenschrijvers. En alleen al de teksten van Campert en Mulisch rechtvaardigen de aankoop van de cd. De tekst van