Bachs vertolking van het lijdensverhaal in de oorspronkelijke taal wordt uitgevoerd. Niettemin is ook Nederland inmiddels drie vertalingen rijk, elk geschreven vanuit een eigen perspectief en motivatie. De eerste vertaling verscheen in 1948 in opdracht van de Nederlandse overheid. Jan Engelman moest de taal van de passie van oorlogsblaam zuiveren. Recentelijk, in 2004, zag de hertaling van Jan Rot het licht. Rots Mattheüs Passie is in de eerste plaats een interpretatie, gekleurd door Rots eigen (ongelovige) opvattingen en smaak. En nu is er ook de Matteüs Passie van Ria Borkent, uitgegeven ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van het Christelijk Literair Overleg.
In het licht van de nog recente en door critici bejubelde hertaling van Rot, is het op z'n minst opmerkelijk dat er zo snel opnieuw een Nederlandse editie verschijnt. Uit de omslag van de teksteditie blijkt duidelijk dat Borkent een alternatief wil bieden voor het ‘ongelovige geweld’ dat de Mattheüs door Rot is aangedaan. De reacties op Rots werk uit behoudend christelijke hoek waren namelijk niet zo enthousiast. Rot is immers geen gelovige, en zijn hertaling doelt er niet op de hordes Mattheüs-gangers tot het evangelie terug te roepen. In zijn hertaling kiest hij voor compromisloze, en daardoor ook confronterende taal. Borkent wil daar een gelovig alternatief tegenover zetten, en proberen een breed publiek met het evangelie te bereiken. In haar voorwoord legt ze dit uit: ‘met een Nederlandse Mattheüs in een ontkerstende samenleving kan er sprake zijn van confrontatie. Het cultuurscherm is voor een moment opgetrokken. [...] Een Nederlandse Mattheüs heeft bestaansrecht omdat Jezus' woord dichterbij komt.’ Dat een Nederlandse Mattheüs bestaansrecht heeft, is wat mij betreft niet zozeer de vraag. Het is wel de vraag of de hertaling van Borkent er inderdaad in slaagt om het cultuurscherm op te trekken voor de verschillende doelgroepen die ze op het oog heeft: een gelovig publiek, en daarnaast misschien ook een cultuurminnend publiek dat open staat voor de boodschap.
Bij het bestuderen van de tekst valt het op dat Borkent voortdurend schippert tussen archaïsch-religieus en anderzijds ‘modern’ taalgebruik. Over het algemeen is de gebruikte stijl vrij plechtstatig en daarom voelt het unheimisch als er opeens alledaagse zinnen en woorden opduiken. In het recitatief dat volgt op Jezus' geseling vertaalt Borkent bijvoorbeeld: ‘Ontferm U God! [...] Ach ja, je hebt een hart / nog harder dan een martelpaal / en harder nog dan staal.’ Het ‘ontferm u’ past in een totaal ander stijlregister dan de martelpaal en het staal. Iets voor deze passage horen we de evangelist over Pilatus zeggen: ‘Hij zat nog op de rechterstoel, toen hij een berichtje kreeg dat van zijn vrouw was.’ De rechterstoel en het berichtje in één zin, daar wringt iets. Had Pilatus een smartphone?
Op dit punt maakt Borkent mijns inziens geen duidelijke keuze. Het is niet erg om alledaags taalgebruik aan te wenden (het is tenslotte een her- en geen vertaling), maar dat moet wel passen binnen de stijl van het geheel. Borkent had er ofwel voor moeten kiezen om de wat archaïsche toon consequent toe te passen, ofwel over het geheel een modernere, luchtigere stijl te gebruiken. In de koralen is dat overigens wel goed gelukt. Die passen prima bij de bevindelijke stijl van Picander en lenen zich ook goed om in de eredienst gezongen te worden. Neem bijvoorbeeld het koraal ‘Erkenne mich mein Hüter’, dat fraai is vertaald met ‘Erken mijn naam en noem mij / mijn Herder neem mij