Woordkramer, zinlozer, verslapper
Bij Zware pijnstillers, de laatste dichtbundel van Rob Schouten, is een bijsluiter gevoegd, waarin, vreemd genoeg, onderscheid wordt gemaakt tussen ‘Werking’ en ‘Wat doet het?’ Ook wordt erin verteld dat Schouten ‘poëzie [schrijft] die op het zenuwstelsel wil werken’. Kom, laten we dat geneesmiddel eens beproeven.
In ieder geval is Zware pijnstillers bepaald geen slaapmiddel. Wie soezerig achterover wil leunen, schiet bij het eerste gedicht al overeind. Die ‘huisvriend met het snorretje’, ja, ja, dat moet Hitler zijn. Maar wat is hij hier onschuldig! Hij krijgt ‘met zijn vertrouwde stem’ de ‘ik’ in het gedicht rustig en aan het slot zien we het plaatje voor ons: ‘met de hond op het bordes / tegen een achtergrond van Alpen’. Bijna kitsch, zo ongevaarlijk. En juist daardoor verontrustend.
Zoveel vredigheid is er meestal niet in de gedichten van Schouten. Ik herinner me uit eerdere bundels veel getob, veel wakker liggen. Ook in deze bundel heet een van de gedichten ‘Tien uur en transpirerend’. Verder passeren van tijd tot tijd dood (‘Fluks jaag ik me een kogel door de kop’) en doodsstrijd, de apocalyps. En veel morsigheid. Er zit vaak een zekere ontluistering in formuleringen van Schouten: ‘aftandse billen’, ‘rafelig geval’, ‘een vergeelde drel’, ‘warme kreeft in snot’ en twee keer wordt er zacht gekotst, waarvan een keer ‘in een zure zee’. Schouten maakt het niet mooier dan het is.
Er spreekt zeker nuchterheid uit deze zinsneden en soms ook een gelatenheid: het is zoals het is, daar hoeven we verder geen oordeel over te hebben. Zoals in alle bundels van Rob Schouten zijn God en geloof nooit ver weg. Je proeft de bijbelkennis in een zin als ‘waarin verkwikt ik nederlig, geen kwaad nog vrees’. Over het bestaan van God zegt hij: ‘ik durf het niet te zeggen, / er is te weinig dril in mijn bestaan.’
Toch zijn er momenten die je als genade ervaart: ‘maar dan opeens zie je / van die overweldigende hoogovens / en is de brug over de Rijn geopend. / Dan denk je toch weer: God!’ Het gedicht eindigt met ‘Ik ben ervoor de kwesties uit te stellen. / Wie weet lossen ze op.’ Er hoeft niet mee geworsteld te worden, je kunt het laten rusten.
De bijbelse taal zit Schouten aan het hart gebakken. Hij kan schrijven over zijn ‘leeggeschudde golgotha’, over een mislukte wederopstanding en een enkele keer roept hij God rechtstreeks aan. Dat is in het gedicht ‘Vader’ waarin de vader op zijn sterfbed ‘snotterde: ik wou m'n kleinkinderen groot zien worden’. De dichter hoopt dat hem dat bespaard blijft: ‘O God, bewaar me, laat me nu afglijden, / sla me met pest, neem me mijn dochters af / en leg me als het erop aankomt kalm in bed!’
Doordat Schouten vaak ironisch is, weet je niet hoe serieus je zo'n gedicht moet nemen. Een gebed lijkt het me niet. Wel kan ik me voorstellen dat Schouten het gesnotter bij zichzelf weg wil houden. Ironie en nuchterheid zijn immers middelen waarmee je af-