van de obsessie met decadentie, de nieuwe socialistische politiek, de nieuwe ontdekkingen in de natuurwetenschap, de ontwikkelingen in de psychologie en de filosofie, de opkomst van allerlei occulte sekten en genootschappen en tot slot, maar zeker niet in het minst, bieden zij volgens de promovendus een unieke inkijk in het oorlogsenthousiasme van 1914.
Regeneratie is de term die Kieft gebruikt om de doorgaande lijn te schetsen die te trekken is van kunstenaars naar krijgers. Regeneratie was wat de schrijvers en kunstenaars die zich tot het katholicisme bekeerden hoopten te bereiken: hun bekering kwam volgens Kieft voort uit de zoektocht naar de ‘primitieve’ en ‘zuivere’ mens die de hele modernistische kunst en literatuur van dat moment doorstraalde. Kieft laat in zijn dissertatie zien dat de overgrote meerderheid van de bekeerde intellectuelen zich in de Eerste Wereldoorlog ontpopte tot vurige oorlogsenthousiastelingen. De vooroorlogse bekeringsgolf van hoogstens een paar duizend kunstenaars en intellectuelen werd in de Eerste Wereldoorlog een massabeweging van miljoenen. Het proefschrift van Kieft behandelt de transformatieperiode waarin de vooroorlogse ‘opstand tegen de verlichting’ onder de culturele elites transformeert in massapolitiek. Verschillende hoofdpersonen volgt Kieft in hun ontwikkeling. Barbey d'Aurevilly, J.K. Huysmans, Léon Bloy, Jacques Maritain, maar ook Nederlanders als Jan Toorop en Pieter van der Meer de Walcheren passeren de revue. Bijna al de genoemde West-Europese bekeerlingen uit deze periode maken een radicaliseringsproces door dat in de Eerste Wereldoorlog tot een hoogtepunt komt. Het geheel start als een uiting van cultureel onbehagen, van een persoonlijke identiteitscrisis, maar het krijgt na enkele jaren een politieke lading. In veel gevallen leidt deze ontwikkeling rechtstreeks tot het fascisme. Wat begint in een heilzame hoop op een glorieuze overwinning eindigt in een desastreuze catastrofe. Kieft stopt zijn beschrijving van de levens van zijn bekeerlingen in 1917. Een deel van de gevolgde schrijvers heeft op dat moment het geloof in de heilbrengende werking van de oorlog verloren, een ander (klein) deel blijft krampachtig trouw aan de idealen van 1914.
Huysmans heeft, zo stelde ik mij bij het lezen van Kieft voor, te midden van zijn lotgenoten vast niet kunnen vermoeden dat zijn bekering ooit in dergelijk licht gelezen zou worden. Hijzelf ziet de omwenteling in zijn leven in ieder geval heel anders. De schrijver schetst in dezelfde mijmering als waar eerder uit geciteerd werd zijn eigen bekering als volgt: ‘Zeker, ik weet wel dat er mensen zijn met een kloeke wil, die plannen maken, van tevoren reisroutes uitstippelen waarlangs zij hun leven laten verlopen. Het staat zelfs vast, als ik mij niet vergis, dat men met wilskracht alles bereiken kan; ik wil het graag geloven, maar ik beken dat ik nooit een wilskrachtig mens, noch een geslepen auteur ben geweest. Mijn leven en mijn literatuur hebben duidelijk iets passiefs, iets onbewusts; er zit een richting in die buiten mij om gaat. De Voorzienigheid was mij genadig en de Heilige Maagd was goedertieren jegens mij. Ik heb mij ertoe beperkt hen niet tegen te werken toen zij hun bedoelingen te kennen gaven; ik heb eenvoudigweg gehoorzaamd; ik ben geleid langs wat men de “ondoorgrondelijke wegen” noemt; als er één de overtuiging heeft van het Niets dat hij zonder God zou zijn, ben ik dat wel.’ Huysmans schrijft over zijn bekering slechts wat hij voelt en ervaart en laat het overige ondoorgrondelijk zijn.
Bij het lezen van Kiefts proefschrift bekroop mij hoe langer hoe meer een naar ge-