| |
| |
| |
Els Meeuse
‘We bestaan voor zover we met anderen samenhangen’
Willem Jan Otten herlezen [3] - over Ons mankeert niets (1994)
Afgelopen jaar volgde ik college bij de gastschrijver Frans Thomése. Op een gegeven moment kwamen we te spreken over het leesgedrag van de gemiddelde lezer. De schrijver was hier niet zo positief over. Alleen het nieuwste van het nieuwste is nog belangrijk. ‘Als er een nieuw boek uitkomt, zegt de lezer: “De nieuwe [achternaam van de schrijver] is uit!”. Dat betekent dan zoiets als: nu kunnen we zijn eerdere werk laten voor wat het is!’ Ik veronderstel dat u als lezer van Liter dat niet zult doen. Als ik het toch mis heb, stel ik voor dat u vanaf nu naast een lezer ook een herlezer wordt. Oudere romans zijn in het licht van later verschenen werken het herlezen waard. Bij Otten geldt dat zeker.
De roman Ons mankeert niets (1994) heeft bij verschijning veel stof doen opwaaien. De vraag: wat doe je als iemand dood wil? heeft Otten nauw betrokken bij het euthanasievraagstuk. Inmiddels, achttien jaar na dato, is het hoog tijd om deze ‘doktersroman’ opnieuw in beeld te brengen. De recent verschenen ziekenhuisroman De vlek (2011) vormt bij een herlezing welkom vergelijkingsmateriaal. Er blijkt bij een nadere beschouwing heel wat meer in Ons mankeert niets (hierna: omn) verborgen te liggen dan de vraag wat een dokter moet doen wanneer iemand dood wenst te gaan.
| |
De rechtvaardiging van Justus
In de roman omn treffen we dokter Justus Loef aan, de opvolger van Berend Daan - dokter Daan in de volksmond. Loef moet het in het dorp waar hij huisarts is regelmatig afleggen tegen dokter Daan, die jarenlang dé dokter van het dorp Heimwou is geweest en hem in verschillende opzichten de loef afsteekt. Justus is getrouwd met Hilde; ze hebben samen twee kleine kinderen. Het verhaal, dat als een grote puzzel is opgebouwd, verwordt tot een doktersroman als beetje bij beetje duidelijk wordt dat Justus een minnares heeft: Steffie Capitu. Hilde weet hier niets van af, maar Zaza, Justus' secretaresse die op alle slakken zout legt, heeft een donkerbruin vermoeden dat op den duur bevestigd wordt. De voor het oog voorbeeldige en rechtvaardige Justus wandelt wat de liefde betreft in de voetsporen van zijn voorganger. Deze had heel wat meer liefjes dan hijzelf, ontdekt Justus, nadat hij te horen heeft gekregen waar de kruisjes op de patiëntenkaarten voor staan. De situatie wordt helemaal complex als blijkt dat zijn eigen Steffie een van
| |
| |
de belangrijkste liefdes van zijn voorganger was. De heimelijkheden van het boek zijn niet voor één gat te vangen.
Justus Loef beschrijft de twee dagen die het verhaal in beslag neemt in zijn zeilboot in het botenhuis in Friesland. Al schrijvend wil hij zichzelf en zijn daden van de afgelopen uren rechtvaardigen. De lezer wordt aangesproken als een collega-dokter die de feiten rondom de dood van dokter Daan probeert te achterhalen. Dokter Daan is namelijk dood - dood door eigen schuld welteverstaan. En: Justus wist van tevoren dat hij zelfmoord zou plegen. Toch heeft de dokter geen actie ondernomen. Hij is in de bewuste nacht in bed gedoken bij zijn liefje Steffie en heeft ondertussen een kind met hersenvliesontsteking aan het lot overgelaten. Hem treft toch zeker geen blaam?
| |
Mankeert ons iets?
Meer dan twintig keer komt de opmerking dat dokter Loef of een ander niets mankeert voor in het boek. Patiënten mankeren van alles - maar als dokter mankeer je niets. Deze stelling van Loef blijkt echter lastig houdbaar als duidelijk wordt dat dokter Daan zelfmoord wil plegen - hoewel er niets met hem aan de hand is. Gaat het in omn voornamelijk om het punt dat ons niets mankeert, in De Vlek staat het wél iets mankeren van de hoofdpersonen centraal. In De vlek is wat dat betreft een cruciale vergissing gemaakt: men heeft iemand de boodschap meegedeeld volkomen gezond te zijn, maar deze bleek bij nader inzien toch iets te mankeren. En: een ander is verteld iets te mankeren, terwijl dat niet het geval was. Toch liggen de kwesties uit beide boeken dichter bij elkaar dan in eerste instantie lijkt. In omn draait het in zekere zin om eenzelfde punt als in De vlek. Dokters denken niets te mankeren, maar is dit wel daadwerkelijk het geval? Ook met dokter Daan blijkt iets mis te zijn, hoewel dokter Loef aanvankelijk bij hoog en bij laag beweert van niet. Maar er moet toch een reden zijn voor zijn dood. Anders had Justus - die wist van zijn voornemen - hem tegen moeten houden. ‘Ik moet het begrepen hebben, van het eerste ogenblik af aan, toen het tot me doordrong dat hij me niet vandaag, maar morgen wilde zien. Ik heb het beseft, met het deel van mijn hart dat, zodra het begrijpt, met man en macht wordt aangevallen door andere delen. Machtige delen zijn dat, want ze hebben bijvoorbeeld gezworen dat ik altijd zal doen wat binnen mijn vermogen ligt. Ze beschikken over het grote, vitale wapen. De subiete ontkenning. De bliksemsnelle verduistering. De volstrekste eis: niemand die niets mankeert mag dood. En wie dood wil mankeert iets’ (blz. 134). De vraag die in het boek vanaf dit ogenblik begint te spelen is niet zozeer:
wat doe je als iemand dood wil? als wel: waarom wilde dokter Daan dood? Wat mankeerde hij? Slechts door iets te mankeren was het geoorloofd dat hij de dood verkoos boven het leven en dat dokter Loef niets deed. Door een poging te
| |
| |
doen de wens van dokter Daan te begrijpen, probeert dokter Loef zichzelf al schrijvend in zijn botenhuis vrij te pleiten. Hij heeft er de afgelopen dagen alles aan gedaan om de prangende vragen rondom de dood van dokter Daan te beantwoorden. Het resultaat is verpletterend. ‘De vraag is het raam [...] en ik vlieg er tegen aan’ (blz. 161). Dit citaat is niet te begrijpen zonder het gehele vliegraamwerk van het boek erbij te pakken.
| |
Als een vlieg in een web
Dokter Loef ziet zichzelf in de roman meer dan eens als een vlieg. Cruciaal is het moment waarop hij, voor hij begint te schrijven, in het botenhuis aankomt en daar een boek aantreft dat hij afgelopen zomer gelezen heeft. ‘We bestaan voor zover we met anderen samenhangen. Dat staat in een boek dat ik afgelopen zomer heb gelezen, op de boot, ik heb het laten liggen, het heeft de hele winter doorgebracht in een botenhuis. Toen ik, na het invullen van de Verklaring van dokter Daan na z'n overlijden, liggend in mijn vochtige, pikdonkere roef, luisterend naar een eend die de waterlijn afschraapte met zijn snavel, het boek opensloeg vond ik het meteen. De bladzijden waren klam. Waarom had ik de zin onderstreept? Twee strepen zelfs - hoe vooruitziend was ik geweest? Hoeveel kennen we van ons lot vóór het zich samenpakt tot een, schijnbaar toevallige, wolk van werkelijkheid?’ (blz. 102). Nadat hij dit boek heeft aangetroffen, probeert hij koste wat kost het web te ontrafelen waarin hij verzeild is geraakt. ‘Vergelijk mij met een vlieg die op een landkaart is neergedaald. Ik wil meer zijn dan de vlek na de pets, ook al kan ik de hand die me plat sloeg niet meer ongedaan maken. Ik bevond mij in een web, en ik wilde weten welke draden ik wel kende, en welke niet, zelfs al konden ze op het moment zelf niet tot mij doordringen. We bestaan voor zover we samenhangen. Die draad moest ik gekend hebben, ik had hem zelfs aangestreept, ik moet begrepen hebben dat samenhang het verontrustende woord is, de lege plek op mijn kaart, waar de leeuwen brullen, de denkbeeldige monsters, in afwachting van het ogenblik waarop ik gedwongen zou zijn mijn terra incognita te betreden’ (blz. 103). Het duurt lang voor de aangestreepte zin in zijn volle omvang tot Loef doordringt.
| |
To be or not to be, that's the question
‘Pas toen iemand zich, op een nacht, aan zichzelf onttrok, en dus ook aan mij, begon ik te begrijpen welke raadselzin ik, als was ik mijn eigen blinde ziener geweest, een half jaar tevoren had aangestreept’ (blz. 103). Op dat moment komt dokter Loef tot inzicht. Dokter Daan kon niet anders dan dood willen, vanwege het gemis aan samenhang. Dokter Daan (nb: dd) was levend gelijk aan de dood, omdat hij niet samenhing met anderen en dus niet bestond. Hij kon iedere vrouw
| |
| |
in zijn praktijk aanraken, maar werd zelf door niemand aangeraakt. Maar wie is dokter Loef zelf eigenlijk? Met wie hangt hij zelf samen? ‘Drieduizend zielen, plus een gezin, een vrouw, een assistente, een vriendin en een voorganger - maar met wie hing ik samen? Wie kende ik? Wie kun je kennen als alles in je er op gericht is de enige te zijn, de onkenbare, de man in het hart van zijn zelfgecreëerde doolhofje van wachtkamer, balie, gang, spreekkamer, kamertje met koffiezetapparaat en éénpersoonsbed?’ (blz. 103). Dit inzicht van dokter Loef heb ik als één van de meest aangrijpende delen van het boek gelezen. Individualisering is een woord dat vaker gebruikt dan begrepen wordt. Individualisering is iets verschrikkelijks. Wat doet je bestaan er eigenlijk nog toe als je niet samenhangt met anderen? Waarvoor leef je dan, als je geen liefde meer kan geven of ontvangen?
‘We bestaan voor zover we met anderen samenhangen.’ Deze zin doet in zijn context direct denken aan Shakespeares Hamlet. Is het beter geduldig al het onheil te ondergaan dat je door het lot wordt toegeworpen of is het te verkiezen de strijd tegen de zee van zorgen te beëindigen door jezelf te doden? Dokter Daan koos voor het tweede. Waar kiest dokter Loef voor, als alles hem tegenzit - zijn vrouw ontdekt zijn overspel met Steffie, hij faalt door een kind met hersenvliesontsteking niet op te zoeken en als klap op de vuurpijl laat hij dokter Daan rustig bewust de stekker uit zijn leven trekken?
| |
De dokter als schrijver en God
Dokter Loef is meer dan alleen een dokter. Zoals gezegd is hij ook een schrijver die zichzelf en de gebeurtenissen onderzoekt. In zijn opgetekende verhaal staan duidelijke verwijzingen naar het schrijfproces van een roman. ‘Dit alles kende ik zoals, geloof ik, alleen romanschrijvers de trajecten kennen die zij hun personages laten maken: als iets dat zó werkelijk is, en volgestroomd met ervaring, dat het verzonnen lijkt.’ (blz. 44-45).
De schrijvende dokter heeft als arts ook goddelijke kenmerken. Dat komt zelfs tot uiting in de dokterspoot. ‘Ons gekrabbel is onze laatste poging om goddelijk te zijn, wat zeggen wil: schuldeloos en blind als het noodlot’ (blz. 132). Een arts moet niet te doorgronden zijn, boven alles staan. ‘Hoe zou ik arts moeten zijn als er dwars door mij heen gekeken werd? Hoe kan ik iets voor mensen betekenen als ik niet schuldeloos mag zijn, wat zeggen wil: goddelijk, ondoordringbaar, de enige die iets meer van de afloop weet?’ (blz. 133). Dit punt hangt overigens weer nauw samen met het schrijverschap van de dokter. ‘Ik ben terwijl ik dit alles opschreef gaan begrijpen dat iemand die van een mens het handelen beschrijft, ondoordringbaar is, en dat hij daarom schrijft. Waarom dit zo is weet ik niet. Het is het raadsel. Uiteindelijk worden we doorzien, of laat ik zeggen: uiteindelijk geloven we dat er meer van ons te weten valt dan wij van onszelf weten. Dit maakt ons
| |
| |
bang en groot. Zelfs de koning op de hoogste slottoren, de kapitein in de stormachtigste stuurhut, de dokter aan het verste einde van zijn praktijk, wordt doorzien. Er is altijd iets wat wij niet kennen, altijd is het web groter dan de spin die het betreedt’ (blz. 160). Zelfs artsen worden doorzien, maar ze moeten hier met man en macht tegen vechten.
Een arts moet, zo is duidelijk, zijn als God: voor iedereen bereikbaar en bewaarder van hun geheimen. ‘Ik heb onze eed gezworen en heb daarmee beloofd voor iedereen bereikbaar te zijn. En wie bij mij komt verwacht van mij dat ik met niemand zal spreken over zijn of haar klacht. Hij verwacht dat ik ondoordringbaar ben. Voor drieduizend mensen moet ik schatbewaarder zijn - niet alleen van hun kwalen, maar vooral van hun schaamte en hun angst. Ze respecteren me, zolang ik kan zwijgen, liegen, onpeilbaar zijn’ (blz. 133). Echter, in de loop van het boek blijkt dokter Loef op dit laatste punt te gaan falen. ‘Ik was die dag stap voor stap doorzichtig geworden, steeds minder de dokter en steeds meer één van de zielen van mijn praktijk, iemand waar ik, als ik maar meer wist, doorheen zou kunnen kijken terwijl ik naast zijn linkeroor de klok in de gaten hield’ (blz. 135).
| |
Loefs laatste levensadem
‘Niemand die van een ander de wens om te sterven heeft aanvaard, kan, als het er op aankomt, zeggen waarom hij zelf zou moeten blijven leven’ (blz. 174-175). Loef begrijpt in zijn botenhuis al schrijvend waarom Daan wilde sterven. Hem mankeerde iets. Loef herkent Daans mankement. Hij doet zelf immers precies hetzelfde: leven in gebrek aan samenhang. Ook bij hem heeft dit geleid tot huwelijksbedrog en leugens richting zijn vrouw. Het belangrijkste moment in dit opzicht vindt plaats wanneer Loef en zijn vrouw spreken over Steffie. Loef wendt voor niet te weten of Steffie een patiënt van hem is. Maar Hilde doorziet hem, weet, begrijpt. Justus Loef vertrekt. Zijn vrouw blijft zitten, als een flatgebouw waarvan je weet dat het, na de dynamietexplosie, in elkaar zal storten. ‘Ik weet het: dat ik haar daar heb gelaten, in de kamer, in die roerloze, doffe pose, is de kern van het verhaal. Hier mondt het in uit en vloeit het weer uit voort. Ik heb haar mijzelf bespaard’ (blz. 129). Als je begrijpt dat je leven zo in elkaar zit, ga je dood. Dokter Daan zag zijn vrouw sterven, begreep en stond machteloos. Dokter Loef zag dokter Daan sterven, begreep en verloor alle levenskracht. ‘Soms begrijp ik niet dat we het rooien, leven zonder dat we het lot kennen dat ons boven het hoofd zweeft. En kenden we het, we konden niet leven, we waren verlamd’ (blz. 65). Dokter Loef eindigt, voor hij als schrijvend personage de laatste adem uitblaast, met een wens die doorgegeven moet worden aan zijn collega-dokters die de roman lezen: ‘Spoort u in godsnaam Steffie op. Vertel haar hoe zij moet leven als dokter Daan zijn dood zijn eigen werk was. U bent dokter. Vertel haar wat u doet als u van
| |
| |
iemand weet dat hij van niemand meer kan houden. Zeg haar de zin die maakt dat dokter Daan weer samenhangt met haar, met Evelien, met Hilde, en met mij’ (blz. 197). Vindt u haar middels het boek, dan zullen de personages weer bestaan en met elkaar samenhangen, voor zover het boek strekt: totdat Loef zijn gebrek aan samenhang met anderen inziet.
Een vergelijking van omn en De vlek laat zien dat eenzelfde thema: de dood, in beide romans een belangrijke plaats inneemt. Het thema wordt echter wel geheel anders ingekleurd. Is het in omn verbonden met schuld, seksualiteit en schepping - in De vlek komen we de dood tegen in relatie tot plaatsvervanging en liefde van een totaal andere orde. Otten heeft de afgelopen jaren een ontwikkeling doorgemaakt als schrijver - dat lijdt geen twijfel. Dit geldt niet alleen als we letten op de inhoudelijke aspecten van beide werken. Ook vormtechnisch is het recente epos rijker dan de oudere doktersroman. Toch betekent dit niet dat we omn gewoon in de boekenkast kunnen laten staan. Als we dat doen mankeert ons mijns inziens iets. Ik heb beide romans naast elkaar gelegd en dubbel genoten. Een herlezing van omn in het licht van De vlek is zeker de moeite waard. Beide werken komen op deze manier beter uit de verf. Tenslotte kun je ook van het werk van een schrijver zeggen dat het eigenlijk pas bestaat voor zover het samenhangt met de overige werken uit het oeuvre.
| |
Literatuur
Willem Jan Otten, Ons mankeert niets. Van Oorschot, Amsterdam 1994. |
Willem Jan Otten, De vlek. Van Oorschot, Amsterdam 2011. |
|
|