Liter. Jaargang 15
(2012)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Johan Goud
| |
Literatuur en levensbeschouwingDoor op poëtische wijze uitdrukking te geven aan het religieuze versterkt literatuur de ‘werkelijkheidsdichtheid’ van religieuze taalGa naar eind5.; door het religieuze in een verhalende samenhang onder te brengen, bevordert ze - om een sleutelterm van Robert Musil aan te halen - de ‘nauwkeurigheid’ van het theologische discours. Een voorbeeld van dat laatste zijn de veelgelezen romans van Jan Siebelink en Franca Treur, die abstracte leeruitspraken aangaande de zekerheid en volharding van gelovigen van een nuancerend commentaar voorzien. | |
[pagina 36]
| |
Omgekeerd hebben veel onderzoekers aan literatuur een zelfstandige filosofische functie toegekend in vragen van existentie en moraal. Aristoteles was onder meer in dit opzicht een voorloper. Hij stelde vast dat tragedieschrijvers, anders dan historici, zich op een universeel niveau met het menselijk bestaan inlaten. Zij beschrijven niet het feitelijk verloop als zodanig en zonder meer, maar onderzoeken mogelijkheden van bestaan. In deze zelfde geest schreef de literatuurwetenschapper S. Dresden dat de roman door de concrete onderwerpen die ze behandelt doordringt ‘tot aan het menselijk leven als zodanig, zoals het er is.’ Met gebruikmaking van Heideggeriaanse terminologie vervolgde hij: ‘In deze dubbele functie en tweeslachtigheid van de literaire werkelijkheid, in de dóórdringing tot het zijn dankzij de beschrijving van een betrekkelijk willekeurig gekozen zijnde, ligt het vreemde dat de literatuur eigen is.’Ga naar eind6. Er zijn ook meer praktisch-ethische uitwerkingen van deze gedachten. Sommigen menen dat het literair lezen het verbeeldend vermogen versterkt en langs die weg de solidariteit tussen mensen kan bevorderen (zoals de Amerikaanse filosofen Martha Nussbaum en Richard Rorty), anderen brengen naar voren dat ‘literatuur vormend is voor de ziel en daarmee voor het levensgeluk van mensen’.Ga naar eind7. Het is duidelijk dat in al deze benaderingen van de literatuur aanzienlijk meer wordt verwacht dan alleen de concretisering of, erger, de illustratie van een filosofische of theologische gedachtegang. Ze wordt integendeel verondersteld een eigen, unieke bijdrage te leveren op de terreinen van filosofie en spiritualiteit. | |
Spiritualiteit, erotiek en literatuurWat is spiritualiteit? Of beter, wat willen we er in deze context onder verstaan? Een definitie die ik elders heb voorgesteld en verantwoord, lijkt ook hier passend en bruikbaar: ‘de basishouding van mensen ten opzichte van grensvragen (aangaande dood, lijden, schuld, etc.), die bepalend is voor meer concrete beslissingen en handelingen’.Ga naar eind8. Aan de hier bedoelde spirituele basishouding geven de kunsten op uiteenlopende manieren uitdrukking. De dans zoekt naar een oorspronkelijke balans tussen mens en kosmos, zoals de religiewetenschapper G. van der Leeuw aangaf. Het theater ensceneert de wording en ontwikkeling van de spirituele basishouding door de zich tussen mensen voordoende interacties en intriges uit te tekenen. De muziek lijkt als geen andere kunstvorm in staat om recht te doen aan wat onuitsprekelijk is maar mensen ten diepste beweegt en ontroert. De beeldende kunst en de poëzie hebben het vermogen om symbolen te concretiseren en omgekeerd de gewone dingen te symboliseren, met andere woorden, ze ongewoon te maken en boven de nivellerende voortgang van de tijd uit te tillen. De centrale plaats van de persoonlijke ervaring en het verlangen naar een dergelijke ervaring verbinden zo uiteenlopende vormen van spiritualiteit als de | |
[pagina 37]
| |
esoterische, de mystieke, de evangelicale, de zenboeddhistische, zelfs de satanistische en nog vele andere vormen van spiritualiteit. Religie die door traditie en hermeneutische overdenking bepaald wordt, wordt als onecht beschouwd. Als authentiek geldt daarentegen de onmiddellijkheid van de religieuze ervaring in het hier en nu. Dat in het verlangen naar existentiële ervaringen ook het verlangen naar erotische ervaring een essentiële rol speelt, is een voor de hand liggende veronderstelling. Ze is echter in de hoofdstroom van het spiritualiteitsonderzoek goeddeels buiten beschouwing gebleven, terwijl juist literaire auteurs hier opvallende lijnen hebben uitgezet. Kunstenaars die zich over het religieus verlangen uitlaten, onderstrepen in veel gevallen dat de naar het goddelijke reikende agapè verbonden is met of concreet wordt in de menselijke eros, in alle per definitie aardse gedaanten die deze aan kan nemen. Deze verbinding is bijvoorbeeld prominent aanwezig in boeken over Jezus van de hand van José de Saramago en Norman Mailer. De Nederlandse schrijver Frans Kellendonk gaf in een bekend geworden essay een programmatische rechtvaardiging van het zoeken naar een dergelijke verbinding. Het is heel wel mogelijk de grote woorden: God, eeuwigheid, de ideeën van het ware, goede en schone, af te schaffen, schreef hij, ‘maar niet het verlangen waarvan ze altijd hebben geleefd’. Om dit oorspronkelijk verlangen te hervinden, zal de religie van de hemel een religie van de aarde moeten worden, voegde hij er in nietzscheaanse geest aan toe.Ga naar eind9. Heilig is wat geheiligd wordt en God troont op de gezangen van de mensen, besloot hij met een impliciete verwijzing naar Psalm 22. Dat deze ‘heiliging’ allerminst een ongecompliceerd begrip is, dat onze verlangens, de aardse en de hemelse, elkaar kunnen versterken, maar ook kunnen relativeren, ironiseren en doorkruisen, blijkt uit Gerard Reves befaamde bundeling van ‘geestelijke liederen’, getiteld Nader tot UGa naar eind10.. In het universum van begeerten en verlangens ‘komt van het een het ander’, nu eens de ene, dan weer de andere richting uit. Het kan voor wie zijn werk kent niet verbazend zijn dat het bij Reve als volgt tot uitdrukking komt: Terwijl Teigetje mij vertelde hoe verliefd hij was geweest
op een politieman zijn donkerblonde zoon,
kwam Douwetje, droom van de pederast, gelaarsd in paarse spijkerbroek,
per fiets voorbij, kennis is macht, op weg naar school.
De dieren legden zich neder, het woud zweeg stil.
Van stenen werd het binnenste geroerd.
Snachts droomde ik dat ik in God geloofde.
| |
[pagina 38]
| |
Het spirituele en het erotische verlangen: parallellenDat reli-erotische combinaties als deze beschreven kunnen worden, is mijns inziens mogelijk door de structurele overeenkomsten tussen het spirituele en het erotische verlangen. Dergelijke overeenkomsten zijn al meermalen beschreven, zij het eerder door filosofen dan door theologen. Daarbij worden uiteenlopende paden bewandeld. Zo vinden sommigen in de erotiek en in de religieuze hoop, maar bijvoorbeeld ook in de esthetische ervaring, een zelfde romantisch verlangen naar oneindigheid terug.Ga naar eind11. Anderen karakteriseren de erotiek - in de brede, onder meer spirituele zin van het woord - als een bestaan in de dativus, een gevend en gunnend bestaan, een voor-een-ander-zijn. ‘Geen mens en geen God kan object van liefde zijn; de subject-object-relatie is hier niet van toepassing.’Ga naar eind12. Een derde auteur neemt in de erotiek en in de religie de werkzaamheid van een en hetzelfde symbolische verlangen waar, in de letterlijke zin van verlangen naar samenvoeging, terugkeer, verzoening.Ga naar eind13. Een gezichtspunt dat aparte aandacht verdient, is dat we zowel in de erotiek als in de spiritualiteit te maken hebben met een geobsedeerd zijn door wat vreemd is en onbereikbaar lijkt. Rudolf Otto's befaamde definitie van het numineuze - als een mysterie dat tegelijkertijd vreeswekkend en fascinerend is - lijkt hier van toepassing. Het gaat in beide gevallen om de fascinatie door wat vrees oproept en buiten bereik blijft. Deze fascinatie hernieuwt zich voortdurend en kent geen andere vervulling dan haar eigen verheviging - die dan ook in hoge mate de kenmerken van smartelijke passie en lijden krijgt. Ik geef drie literaire voorbeelden van deze merkwaardige overeenkomst tussen het spirituele en het erotische - beide opgevat als bewegingen in de richting van wat onbereikbaar blijkt. Allereerst de romanschrijver Simon Vestdijk, van wie de volgende typering stamt van wat hij elders zijn Beatrice-ervaring noemde, het drama van een onbeantwoord gebleven verliefdheid en het stellige voornemen van de verliefde ‘dat hij onwankelbaar trouw zou blijven aan wat hij nooit had bezeten’. Elders in Vestdijks werk neemt dit de vorm aan van onwankelbare trouw aan de ‘Madonna met de valken’, zijn variatie op het romantische thema van de ‘Dame sans Merci’.Ga naar eind14. De filosoof Paul Moyaert, in de tweede plaats, attendeerde op een pathologisch aspect van deze en dergelijke gedachtegangen in zijn typering van het mystieke liefdesverlangen: ‘De mystieke ziel wordt geobsedeerd door de idee van een onmogelijke vereniging, waardoor ze leeg wordt gezogen. De liefde wordt gereduceerd tot verlangen. Ze verliest zich in het verlangen, en daardoor wordt de zin van de liefde verdraaid en wordt het verlangen inhoudelijk leeg.’Ga naar eind15. Het derde voorbeeld ontleen ik aan de literatuurwetenschapper Maarten van Buuren, die erop wijst hoezeer door gedachten als deze het idee van een gemeen- | |
[pagina 39]
| |
schap problematisch wordt. Hij refereert aan hoe Georges Bataille erotiek en mystiek als offerende ervaringen ziet, ervaringen van zelfverlies en transgressie naar een lege plek toe. De gemeenschap die daaruit resulteert ‘kan ik me alleen voorstellen als een mystieke samenleving, een samenleving waarvan de leden met elkaar in gemeenschap verkeren zoals minnaars dat doen [...] een negatieve en onmogelijke gemeenschap dus, die zich manifesteert op het moment dat de leden zichzelf (elkaar) uitwissen in de ervaring.’Ga naar eind16. | |
De leer van het corpus mysticumDeze overwegingen aangaande de onmogelijkheid van gemeenschap op basis van een mystiek van de leegte, brengen ons terug bij de thematiek van het mystieke lichaam (corpus mysticum). In deze kerkelijke leer komen diverse facetten van ons betoog tot nu toe samen: spiritualiteit, lichamelijkheid, gemeenschap. Door historici is erop gewezen dat de uitdrukkingen ‘mystiek vlees’ en ‘mystiek lichaam’ oorspronkelijk op het mysterie van de eucharistie betrekking hadden. Pas gaandeweg en langs vele moeilijk traceerbare wegen raakten ze in gebruik als aanduiding voor de kerk.Ga naar eind17. De Lubac constateert dat de aarzelingen en bezwaren die van diverse zijden tegen deze toepassing naar voren werden gebracht, definitief ter zijde werden geschoven door de publicatie van de encycliek Mystici corporis van Pius xii in juni 1943.Ga naar eind18. Het historisch en systematisch onderzoek werd echter voortgezet en noopte tot herbezinning. Er dreigde immers een onterechte en onkritische vereenzelviging van de kerk met Christus. In de discussies rondom het Tweede Vaticaans Concilie speelden enerzijds de thematiek van de gemeenschap en de eenheid in Christus, met als belangrijk sleutelbegrip dat van het ‘volk Gods’, anderzijds de sacramentele verwijzing naar de door de zichtbare kerk betekende werkelijkheid van het lichaam van Christus, ieder een hoofdrol. Met andere woorden, wie naar de belichaming van Christus op aarde op zoek is, moet niet allereerst bij het instituut Kerk, maar bij het minder gemakkelijk fixeerbare ‘volk Gods’ te rade gaan. Bovendien ontleent het zichtbare instituut zijn betekenis aan de verwijzing naar het eens voor allen gebrachte Offer van Christus. Wat de betekenis van de Kerk betreft hebben beide redeneringen een relativerend effect. Een eenvoudige identificatie van de kerk met Christus, onder beroep op het concept ‘mysticum corpus Christi’, werd uitgesloten.Ga naar eind19. Het is opvallend, dat de hoofdthema's die in de theologische discussie over het mystieke lichaam te onderscheiden zijn: die van de eenheid van het lichaam en de gemeenschap in Christus enerzijds, die van de eucharistie en de verwijzing naar het lijden van Christus anderzijds, in zekere zin terugkeren bij de eerder genoemde romanschrijvers. De accentuering van gemeenschap en eenheid is in de roman | |
[pagina 40]
| |
Mystiek lichaam (1986) van Frans Kellendonk te vinden, het eucharistische aspect domineert bij Gerard Reve (verspreid over diverse boeken) en bij Désanne van Brederode (Ave Verum Corpus, 1994) - terwijl bij alle drie de verbinding van spiritualiteit en erotiek opvalt. Ook dit is in het licht van de geschiedenis van het begrip ‘mystiek lichaam’ opmerkelijk. In de traditioneel kerkelijke benadering werd het mystieke lichaam een symbool van zelfverloochening en een object van ascetische verering.Ga naar eind20. Het ascetisme wordt door deze schrijvers terzijde geschoven. Het meest frequent, exhibitionistisch en autobiografisch uitte zich in deze zin Gerard Reve, die in zijn Moeder en Zoon, gepresenteerd als de ‘geschiedenis van mijn nadering tot en omgang met wat men geloof noemt’, het geloof als ‘het vermogen tot onvoorwaardelijk liefhebben’ definieerde en dit concretiseerde door een levendige schildering van scènes van aanroeping en adoratie in combinatie met masturbatie.Ga naar eind21. | |
MeevoelenEen van de redenen waarom aan literatuur een bijzondere, moreel en spiritueel vormende rol wordt toegekend, is dat zij in staat is onze empathie met anderen te bevorderen. Ze is niet het enige medium dat over dit vermogen beschikt, maar ze bezit het in hoge mate - door de afwisseling van explicitering en suggestie, van distantie en engagement, van het ene of het andere perspectief, en zo veel meer. De filosofen Martha Nussbaum en Richard Rorty hadden bovenal de morele functie van literatuur op het oog. Maar ook voor de ontwikkeling van de spirituele functie is empathie essentieel. Ze helpt ons om inzicht te krijgen in wat inspirerende enkelingen beweegt: de Idioot bij Dostojewski, the Rock bij Eliot, Awater bij Nijhoff, of ook de ‘Stranger from Heaven’. De laatste typering is op de Christusfiguur van het Johannesevangelie toegepastGa naar eind22.: het min of meer bekende begrip ‘vreemdeling’ wordt hier tegelijkertijd gekwalificeerd en vreemd gemaakt door de toevoeging ‘uit de hemel’. Ze lijkt in dit opzicht op de uitdrukking ‘mystiek lichaam’, die in onze literaire voorbeelden centraal staat. Wat een lichaam is, is ons genoegzaam bekend, maar de qualifier ‘mystiek’ geeft er een vreemdheid aan die een uiterste van interpretatief en empathisch vermogen vereist. Literatuur doet het hare om interpretaties als deze uit te voeren en ons vermogen tot empathisch begrip te vergroten. Ze biedt om zo te zeggen literaire incarnaties van de canoniek verklaarde Incarnatie aan. De consequentie daarvan kan zijn dat het geïnterpreteerde in een ongewone en onvoorziene, ‘defamiliariserende’ context komt te staan. In het geval van onze literaire voorbeelden gebeurt dat zelfs in hoge mate. Het is daarom belangrijk om wat we schreven over de vormende functie van literatuur - of ze nu in morele dan wel spirituele zin wordt opgevat - te preciseren. Want deze vorming kiest dikwijls een heel andere richting dan we op grond van wat we gewend waren hadden verwacht. | |
[pagina 41]
| |
De literatuurwetenschapper Liesbeth Korthals Altes merkt terecht op, dat kunstwerken een dergelijke functie ook kunnen vervullen ‘doordat de lezer of kijker het ethische werk zelf verricht, geprikkeld wordt in zijn of haar eigen waarden, uitgedaagd tot het bepalen waar voor hem of haar de grens van het aanvaardbare ligt’.Ga naar eind23. Kunstwerken kunnen ons inspireren door voorbeelden van spirituele verfijning en onbaatzuchtigheid uit te tekenen. Maar ze kunnen ons ook op een andere manier in positieve zin te denken geven, namelijk door ons te verwarren, te verbijsteren, onze verwachtingspatronen te doorkruisen, onze hypocrisie te ontmaskeren. In veel gevallen zal daarin zelfs de primaire functie van kunst en literatuur gelegen zijn. Zij kunnen, door deze momenten van geschokt en geraakt worden te creëren, de spirituele zelfkritiek bevorderen. Of dit effect dikwijls bereikt wordt, moet wel betwijfeld worden. | |
Eenheid (Kellendonk)Mystiek lichaam (1986) van Frans Kellendonk, een briljant amalgaam van verhaal, parodie en essay, werd in hoge mate voorwerp van controverse. Die controverse kwam echter niet zozeer voort uit vrome ergernis over de voorstelling van het mystiek lichaam in dit boek, als wel uit moreel correcte afkeer van de manier waarop over joden en homoseksuelen werd gesproken. Met ‘mystiek lichaam’ werd hier in feite de eenheid van allen - doden, levenden, nog ongeborenen - in Christus aangeduid. In de roman zelf wordt deze christocentrische formulering niet gebezigd, wel echter die van het huwelijk tussen hemel en aarde, het verbond van God met zijn volk, die symbolen zijn van het huwelijk tussen man en vrouw, geest en vlees. Het wordt realiteit in het huwelijk van dochter Magda met de jood Pechman en in haar daaruit resulterende zwangerschap van het kind dat zijzelf haar eniggeborene noemt en impliciet met Christus identificeert. Die realiteit van vruchtbaarheid en voortgaande geschiedenis roept onverzoenlijke afgunst op in haar vader A.W. Gijselhart en haar broer Leendert, die verlaten achterblijven maar bovendien dienstbaar zijn aan onvruchtbare idealen van gemeenschap: ‘het achtergebleven vlees had geen geschiedenis meer’ (blz. 194). Het vaderlijk huis waaruit zij vertrekt heet veelbetekenend de Doornenhof. In dit door eenzaamheid getekende huis wijdt vader A.W. zich aan het verzamelen van bezit en de eredienst van het geld. ‘Geld houdt het verlangen heel, het is hebben en verlangen ineen, het verleent de vrek de eeuwige jeugd die de dichter ontleent aan zijn woorden’ (blz. 17). Met dubbelzinnig verlangen wacht hij op de thuiskomst van zijn dochter,’ geen betere oudedagsreserve dan een lelijke dochter' (blz. 35). Voor zoon Leendert functioneert de kunst als een gotische kerk, waarin ‘steen buigt voor maagdenvlees’ (blz. 65-66) en naar onsterfelijkheid | |
[pagina 42]
| |
wordt gestreefd. Hij is tevens homoseksueel - evenals, overigens, de auteur Kellendonk - en staat ook uit dien hoofde vreemd ten opzichte van de geschiedenis van het vlees. Zijn wereld is er een waarin de eeuwige jeugd vereerd wordt. Zijn zuster benijdt hij met ware ‘baarmoedernijd’ en hij meent ‘dat sterven en dood iets van vrouwen’ is (blz. 118-119). Tenslotte is er de door haar joodse echtgenoot bezwangerde dochter Magda. Dat haar echtgenoot jood is, kan geen toeval zijn; naar bekend voltrekt de heilsgeschiedenis zich voor joden immers in de voortgang der geslachten en zou ze op grond daarvan inderdaad als een geschiedenis van het vlees getypeerd kunnen worden. Magda, door vader en zoon ‘Prul’ genaamd, maakt van haar baarmoeder een wapen om een bres te schieten in de gevangenis waarin haar vader zichzelf en anderen opsluit (blz. 79-80). Leendert, bij wie een mysterieuze ziekte wordt vastgesteldGa naar eind24., spreekt een dubbelzinnig Weesgegroet tot zijn zuster uit en bezingt haar als ‘toren van het vlees dat altijd het laatste woord heeft’ (blz. 117). Aan het eind van het boek, nadat Magda vertrokken is, zingt hij zijn hoogliedje aan de dood, een lied van seksuele zelfvervloeking: ‘Doodsrozen zullen ontspruiten aan mijn doornenstam’ (blz. 195). Kellendonk zag het als taak van de schrijver om zich in te laten met de problemen van de samenleving en haar utopieën te wegen. En hij gaf in Mystiek lichaam uiting aan het verlangen naar een meer organische samenleving.Ga naar eind25. Maar aan de roman valt geen coherente maatschappijvisie, levensbeschouwing of ecclesiologie te ontlenen. De geschiedenis die erin verteld wordt maakt bovenal dilemma's zichtbaar. Het verlangen naar eenheid heft het legitieme verlangen naar individualiteit en onderscheid niet op. ‘Distinctiedrift is levensdrift. Eenheidsdrift is doodsdrift’, luidt het motto van het derde deel van Mystiek lichaam, naar een woord van Carry van Bruggen. De afkeer van joden en vrouwen die sommige van Kellendonks personages uitdragen, zijn extreme uitingen van distinctiedrift, maar tegelijkertijd ook uitingen van haatdragende uitsluiting en doodsdrift. Datzelfde geldt voor de zelfhaat van de homoseksuele Leendert en voor de parodistisch geschilderde werelden van het geld en de kunst. Het verlangen naar een ‘organisch’ mystiek lichaam is het verlangen naar een onbereikbare, misschien zelfs onmogelijke balans. Dat het mystiek lichaam een symbool van onmogelijk verlangen zou kunnen zijn, is een besef dat tot het eind toe dreigend aanwezig blijft. Ook in de lofzang die Leendert tot zijn zwangere zuster richt ontbreekt allerminst het sarcasme: ‘toren van het vlees dat altijd het laatste woord heeft’ (blz. 117, cursivering door jfg). | |
[pagina 43]
| |
Liefdesoffer (Reve en Van Brederode)Naast de thematiek van gemeenschap en eenheid, speelt in de kerkelijke discussie over het mystiek lichaam het eucharistische thema van het door lijden volbrachte liefdesoffer een sleutelrol. Het thema ontbreekt niet in het boek van Kellendonk. Het hoofdstuk waarin de boektitel voorkomt beschrijft onder meer de door Magda en Broer als bruiloftsgasten bijgewoonde consummatie van een huwelijk tussen vrienden van hen. Het verhaal daarover is hilarisch van toon maar door en door ambivalent: de hang naar distinctie en die naar eenheid blijven tot het eind toe met elkaar in strijd, de geest van het mystieke lichaam waart rond als een spook, de geschiedenis van het leven eist mensenoffers. ‘De geest waarin ze tot één lichaam waren gedoopt begon akelig rond te spoken in de bruidskamer. Die geest rook mensenvlees. Die geest eiste gemeenschap. Wordt één lichaam! commandeerde hij. Bouw uit die ribben en knoken van jullie, op deze matras maar eens een kerk!’ (blz. 92). In de boeken van Reve en Van Brederode, de twee andere auteurs aan wie we hier aandacht besteden, komt de verbinding van spiritualiteit en erotiek onbekommerder ter sprake. De geest van het commando, van het gebod dat tegen de primaire driften van eenheid en distinctie ingaat, ontbreekt daar. Van Gerard Reve werd hierboven een definitie van geloof geciteerd: het vermogen tot onvoorwaardelijk liefhebben. Hij voegt er in dat verband aan toe dat vrije liefde onbestaanbaar is: ‘het wezen van iedere liefde is, dat zij zich gebonden en gevangen geeft’.Ga naar eind26. De stap van deze definitie naar Reve's eroto-religieuze gedichten en romanpassages is niet groot. Ze gaven aanleiding tot kritiek en controverse, in het bijzonder door de met geloof geassocieerde evocatie van homoseksuele, sadomasochistisch getoonzette scènes. In 1966 werd de schrijver op grond van deze en dergelijke scènes van blasfemie beschuldigd. Gedurende het daaropvolgende proces dat tot en met de Hoge Raad gevoerd werd en na twee jaar tot vrijspraak leidde, sprak Reve enkele pleidooien uit, waarin hij zijn erotisch spreken over God in algemenere termen trachtte te verantwoorden: ‘Heel vaak, wanneer ik in geschrifte God in relatie met mijzelf weergeef, is God in een wederkerige, intieme, het seksuele contact stellig niet uitsluitende verhouding met mij verbonden, waarbij hij niet zelden tegelijkertijd mijn meerdere en mijn ondergeschikte is - dit wellicht om de intensiteit en totaliteit van de omgang aan te duiden zoals wel duidelijk het geval is in... Een nieuw Paaslied, waarin Hij, in één en dezelfde regel, “Meester, Slaaf en Broeder” wordt genoemd.’Ga naar eind27. ‘Zoals ik God zoek en Hem wil liefhebben en dienen... zo ook wil God Zich aan mij onderwerpen, en Zich zelfs seksueel door mij laten bezitten.’ Het bij na dertig jaar later verschenen Ave Verum Corpus - Gegroet waarlijk lichaam van Désanne van Brederode riep geen juridische reacties meer op. Opvallend is de rol die Jezus in deze debuutroman van een drie-en-twintig jaar jonge schrijfster | |
[pagina 44]
| |
speelt: ‘een mens die de taal van de hemel door de aarde verstond, die de taal van de geest door het vlees heen verstond’ (blz. 71). Zoals ze de relatie met één van haar minnaars als die tussen twee zonnen typeert - ‘er kunnen geen twee zonnen zijn’ (blz. 121) -, zo beschrijft ze in een door het Paasgebeuren bepaalde passage een erotisch-mystieke Jezuservaring als volgt: ‘Ik ben niet bang. Ik heb geslapen in dit graf en rol de koude steen nu weg... Eindelijk word ik in je wakker. Eindelijk sta ik in je op. Alles breekt open. Jouw zon in de aarde, mijn zon in jouw zee - ze branden zich samen, ze storten zich uit, ze dragen je weg, ze maken je niemand, ze maken je god, ze gloeien je wijder, ze dragen je uit, ze dragen mij uit, ze dragen zich uit en we komen en gaan, we komen, we komen - we komen.’ (blz. 229). De verbinding van geest en vlees, zon en aarde wordt bij Van Brederode zonder Kellendonks complicaties - de balans tussen de een en de ander hield in zijn visie trekken van het onmogelijke - opgeroepen. Eerder overheerst hier het beeld van een harmonische opstijging, een gechristianiseerde eros. Zoals de eros in Plato's visie zich door liefde voor de schoonheid van mensen en dingen tot liefde voor de schoonheid en waarheid zelf ontwikkelt, zo bereikt de ik-figuur in deze roman aan het eind van haar weg langs vele minnaars de overgave aan Christus. De schrijfster nam later zelf afstand van dit eerste boek, omdat ze naar haar gevoel daarin teveel intimiteit had prijsgegeven, ‘ik wil niet opnieuw dat iedereen mij zomaar kan “kennen”’.Ga naar eind28. | |
BesluitSamenvattend en concluderend stel ik vast dat de in dit essay onderzochte literaire doorwerkingen van ons thema, het corpus mysticum, in meerdere opzichten passen binnen de schema's van de hedendaagse spiritualiteit: ze zoeken naar een religie van het vlees en de aarde en geven uitdrukking aan een breed gedeeld verlangen naar directe ervaring; ze onderstrepen met behulp van erotische terminologie de intensiteit van de ervaring van Jezus en God; ze brengen een hoge mate van wederkerigheid in het spreken over en de omgang met God tot stand; ze onderstrepen ook het sterven van een oude en weer opstaan van een nieuwe subjectiviteit in de beschreven ervaring van eenheid. Een belangrijk aspect van deze literaire visies is dat zij - met uitzondering van Frans Kellendonk, die zich terughoudend betoont en dilemma's beschrijft - ingaan tegen de aloude, ascetische voorkeur voor de onbaatzuchtigheid. Wie de agapè erotisch wil maken, moet de menselijke behoeften en begeerten, de seksuele incluis, van harte aanvaarden. Wie de erotische behoeften vervolgens als wederkerige behoeften wil voorstellen, zal - zoals we dat bij Reve en Van Brederode inderdaad zagen gebeuren - de relatie met God en Jezus op een nieuwe manier moeten verbeelden. God zal in deze verbeelding even afhankelijk van onze ero- | |
[pagina 45]
| |
tische agapè moeten zijn als wij het zijn van de Zijne of Hare. Het theologische beeld van het mystieke lichaam lijkt een beeld dat aan deze eisen in principe kan voldoen. Optimisme over een ongecompliceerde verbinding van eros en agapè valt aan de hier gelezen teksten niet te ontlenen. Kellendonk plaatste er terecht zijn vraagtekens bij. De liefde heeft een taal nodig die de erotiek en de spiritualiteit met elkaar verbindt. De auteurs die in dit essay aan het woord kwamen, waren naar die taal op zoek, maar hebben haar vooralsnog niet gevonden. Het thema van het mystieke lichaam inspireerde hen tot literaire experimenten met de spanningen tussen het erotische en het spirituele verlangen. Misschien is meer dan dat niet mogelijk. |
|