Liter. Jaargang 15
(2012)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
dicht bij de Bijbeltekst. Van gedicht tot gedicht kon je de corresponderende teksten in de Bijbel aanwijzen. Nu is er de bundel Klaagliedjes, die ontstond nadat de componist Boudewijn Tarenskeen aan Herzberg vroeg een tekst te schrijven voor een muziekstuk dat gebaseerd was op de Klaagliederen. Die Bijbelse Klaagliederen zijn eigenlijk alleen in de eerste gedichten herkenbaar. In het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek wordt de stad Jeruzalem vergeleken met een weduwe. Herzberg keert de zaken om: de hele bundel door toont ze een treurende vrouw, die ze vergelijkt met een verwoeste stad: ‘Als een vernielde stad die ooit vol pracht / en leven was, zit zij daar, verloren, armlastig.’ Daarmee is Klaagliedjes een bundel over rouw geworden. Het is nog niet zo gemakkelijk om die rouw te verwoorden. De weduwe moet voor de rouw nog een taal leren. De woorden die ze kent, zoals ‘diep verdriet’ voldoen niet. Het is ook nieuw voor haar dat er een verdriet is waaraan ze geen einde ziet. Fraai is het gedicht waarin de vrouw het huis tekent: ‘De ramen hangen scheef / in de gerimpelde kozijnen, / ze zijn beslagen, één veeg / en je ziet weer even / wat zien had kunnen zijn.’ Natuurlijk verandert het huis als de geliefde er nooit meer kan zijn, maar tegelijk heb je het idee dat de rouwende vrouw zelf dat huis wordt, met de klemmende of kierende deuren, een woning waarin niets meer precies past. Behalve op de Bijbel gaat Klaagliedjes terug op A mind of my own: my life with Robert Maxwell, van Elizabeth Maxwell. Robert Maxwell was een gevluchte Tsjech, die in Engeland lid van het Lagerhuis werd en een media-imperium opbouwde, dat na zijn dood ineenstortte. In verschillende gedichten in Herzbergs bundel is er een Maxwell-achtige overledene terug te vinden: ‘Zijn fondsen bleven rijzen / er kwamen huizen, fabrieken / paleizen, of het fortuin / vrijwillig aan hem kleefde.’ In die gedichten zie je een weduwe die haar overleden man niet idealiseert, maar wel solidair met hem blijft: ‘Bij hem moest “geven” groots, / en met aplomb, galmend / in alle kranten staan. // Ik snapte dat.’ Maxwell werd na zijn dood wel van fraude en corruptie beticht. Herzberg schrijft: ‘Corruptie vind ik een vulgair begrip / ik houd het liever op / verwonderlijke kastekorten.’ En meteen daarna: ‘Ach bed ach straat / ach laan ach plein / ach stad. Ach dak.’ Op het moment dat de weduwe het begrip ‘corruptie’ nuanceert, lijkt ze alles onder controle te hebben, maar direct erna volgt haar klacht, die als het ware door haar zelfbeheersing heen breekt. Verder geeft Herzberg aan dat ze Beim Häuten der Zwiebel gelezen heeft, de memoires van Günter Grass. Indertijd deed het boek nogal stof opwaaien, vanwege de onthulling dat Grass ooit lid van de Waffen-ss was geweest. Het verband tussen dit boek en Klaagliedjes is mij niet helemaal duidelijk. Misschien zit dat in het ophalen van herinneringen die pijnlijk kunnen zijn. Niet alle gedichten van Herzberg spreken mij even veel aan, maar eigenlijk geeft dat niet. De bundel als geheel geeft goed weer wat er met iemand gebeurt die een geliefde verliest. Je bent verwoest, zoals dat met een stad kan gebeuren. En nooit ben je meer te helen, omdat er een verlangen blijft dat niet meer te vervullen is: ‘Ik slaap denk praat koop bied / leef loop ren rem val til en bouw / voor om door ondanks dankzij jou / en ik verlang naar jou.’ Judith Herzberg, Klaagliedjes. De Harmonie, Amsterdam 2011, 72 blz., €15,90. |
|