/ hanterend.’ Het tweetal zal wel iets aan het eten zijn op het terras, soep bijvoorbeeld. Maar door die schoenen wordt de lepel ook meteen een schoenlepel en daar glijdt de voet al in de schoen.
En wat te denken van deze strofe? ‘Een tijd gerookt op het dak en gedacht / aan de breekbare man. / En gehoopt dat ooit een zin mag lopen / vanuit dat hoofd naar de rand en erover.’
Holtrigter is een visueel dichter, wat hij schrijft, kun je gemakkelijk voor je zien: we zien de ik-figuur rokend op het dak zitten. Hij denkt aan de breekbare man en door het ‘lopen’ in de volgende zin, zien we die man al lopen. Behoedzaam, denk ik. Maar intussen gaat het al over het lopen van de zin. Dit is trouwens wel een heel goed lopende zin, want hij loopt ‘vanuit dat hoofd naar de rand en erover’. Ineens is het lopen ‘overlopen’ geworden. Het zijn ongebruikelijke bewegingen, maar we zien ze met gemak voor ons.
Het zijn elegante overstapjes, onvoorspelbaar, maar navolgbaar. Een mooi voorbeeld treffen we aan in ‘Het huis’: ‘Dat was ons huis, zegt mijn broer. / Hij speelt op zijn mondorgel, / psalmen, ze komen van ver, / uit zijn hoofd, / uit een land dat vloeide van melk en geboden.’ De broer speelt psalmen die van ver komen. ‘Uit zijn hoofd’, schrijft Holtrigter. De broer zal wel uit zijn hoofd spelen, zonder bladmuziek, maar tegelijkertijd is dat hoofd de plaats waar de psalmen vandaan komen; van ver, blijkbaar zitten ze diep. Die plaats van herkomst zal de jeugd wel zijn en door ‘een land dat vloeide van melk’ wordt een paradijselijk land opgeroepen. Het beloofde land! En meteen zien we dat we onszelf moeten corrigeren: ‘melk en geboden’. Ook die laatste worden opgeroepen door de gespeelde psalmen.
Holtrigter hoeft er weinig bij uit te leggen; we volgen hem vanzelf en zo gaat het bij de meeste gedichten. Soms kom je in een vreemde wereld terecht, maar je laat je leiden door de taal, die je draagt op een metrum dat niet altijd duidelijk is, maar dat onder bij na elk gedicht te voelen is. Dat metrum zorgt ervoor dat de gedichten vrij strak blijven, ook als de verbeelding grillig is.
De gedichten van Holtrigter zijn helder, maar niet eenduidig. De namen die erin voorkwamen kon ik niet altijd plaatsen. Wie is Chaim die in vijf gedichten terugkomt? De schilder van het schilderij op de voorkant van de bundel (Chaïm Soutine) kan het niet zijn, want het personage in de gedichten heet Chaim Klapp. Hij wordt ‘de degenslikker’ genoemd, die verschijnt en verdwijnt, maar hij staat ook tollend van de drank in een café, dat misschien wel Chez Chaim heet. Ik kwam er niet veel verder mee, maar dat geeft niet. Het onduidelijke omtrent Chaim geeft hem ook een tikje van het mythische mee.
Dat krijg je al gauw in een bundel waarin boven veel gedichten een maan hangt, waarin je naar sterrenluchten kijkt, waarin het nacht wordt of waarin juist de nacht verdwijnt. In zo'n bundel is het universum niet ver weg. Of, om een uit zijn verband gerukt citaat te gebruiken: ‘Op afstand de meest nabije!’
Ook in het motto neemt Holtrigter ons mee naar de hemelkoepel, ‘starless and vast / Home of every one of our dark thoughts’ - de deur ervan staat open naar nog meer duisternis en jij moet er als huis-aan-huis-verkoper langs, met niet anders dan je slaande hart op de uitgestrekte palm van je hand. Dat lijkt een nederige positie, maar je reist wel door het universum, of zich dat nu boven de aarde bevindt of in je hoofd.