| |
| |
| |
Les Murray
Gedichten
Vertaald door Maarten Elzinga
Op het watersportfestijn
Twee speedboten gezien van achter de harmonische reling
van deze vierbaansbrug verlaten hun kielzog,
scheren boven de vorm van hun gespiegelde schild
en beuken met alle kracht op de rivier, hun klappen heftig
uitdijende dotten appliqué, hun bochten eiderdons
dat alle zicht voor het fries van de menigte even uitbant
terwijl doorwoeld water opstuift naar de pijlers van het festijn.
Zelfs waar je hoog in de stad koffie met schuim zit te drinken
davert geweldig geluid door galerijen en straten
en zoemt in onze tanden, onder de trage motorgondel
van een midzomerse plafondventilator.
Geen wonder dat de pelikanen rond deze tijd massaal verkassen.
Maar hoe, zeggen we tegen elkaar, slaat dat verfomfaaide exemplaar
dat altijd bij de Fish Co-op rondhangt zich erdoor?
Dat ondermaatse brutaaltje met die kromme bovensnavel.
Hij krijgt geen vat op vis, kan het deksel van zijn schoep niet sluiten
en leeft er dus van afval, scharrelend tussen groepjes kornuiten
die komen en gaan. Maar een verhuizing zou hij niet overleven.
Zijn handicap lijkt aangeboren, niet het gevolg van een verwonding,
en roept vragen op. Volgens sommige poëtica's moest hij allang
door medepelikanen zijn verdreven, of door kinderen doodgeslagen
met een stok, conform een ongevoelige kosmos.
In feite arriveerde hij met soortgenoten, familie misschien,
en is hij al jaren van de partij. Best mogelijk
dat de mensenwezens die hem voeren sentimenteel zijn - maar wat
te zeggen van iemand die weigerde een lamme vogel te voeren?
De natuur heeft geen mensenhart. Maar het is één vlees
of anders was ze voor ons niet voorstelbaar. En konden we niet eten.
| |
| |
De natuur heeft geen mensenhart. Dus komen de dieren
naar de mens, aanvankelijk in uiterste nood: de wilde kalkoenen
die zich bij langdurige droogte op het erf van boerderijen wagen,
de uitgeputte vos die de hondenhitsers plotseling voor de voeten loopt
(dat uitzinnig compliment, dat door geen hond verhoord gebed)
of de schuwe vogels die op schouders en auto's neerstrijken
wanneer de bergen zijn weggevaagd in een vurige ontmanteling.
Zulke ontmoetingen verruimen aanspraaks witte middenterm
trillend tussen de dramatische rode en blauwe polen
Het is de aanspraak die de pelikanen maken, op een sandwich,
bij wandelaars en picknickers op het gras langs de rivier,
of de watervaraan die me met zwellende en rimpelende branie
zijn geopende kop toedraaide, eveneens om een sandwich,
de aanspraak van minuscule vogeltjes die zich opeens vertoonden
en begonnen te zingen toen mijn vrouw zong in het bielzenbos
onder Stoney Creek Road. En van de beroemde dolfijnen.
Vandaag echter vechten er mensen
in de milde oorlogen van de overvloed, op de gedeukte rivier,
waarin ze hun eigen vleugels maken, en waterskiërs
hijsen hun inherente witte banier, laten hem naar beide kanten
wapperen en golven, als op kindertekeningen
van schepen of veldslagen, voor de brede tribune van het festijn.
| |
| |
| |
Oma's verhaal
Slechts een paar keer in je leven zeg je die
vreemde woorden. Of ze zeggen zichzelf
uit jouw mond, voor je op je tong kon bijten.
Ze zijn er, als een droom. Je weet niet zeker
of jij ze gezegd hebt, maar je ziet hoe ze de ander treffen
als een steen het oppervlak van een vijver. Weinig gespetter
maar ze zakken wel recht naar de bodem. Naar de ziel.
Sorry zeggen, of dat je ze niet meende, heeft geen zin.
Ik was nooit erg gesteld op Ted Quarry. Deels vanwege de manier
waarop hij vrouwen bejegende. Verder, en dat is hetzelfde,
hoe hij ervoor zorgde dat die arme Annie zich net zo gedroeg
als hij, lallend en slempend met Harolds whiskyvrienden,
tot ze in elkaar zakten op de vloer. Hoe ze dat spul dronken:
Cheers, jongens! en het als levertraan in hun keelgat goten;
ze knepen er haast hun neus bij dicht. Zo ging het op de jaarmarkt
toen Ted naar me toe sloop en me kneep. Hard, zodat het pijn deed
en ik gaf hem een klap. Geen oorvijg. Ik balde mijn vuist
en sloeg hem neer, gewoon daar midden op de markt.
Ik had toevallig wat vaker met fornuizen, karntonnen
en boomstammen gesjouwd dan hij. Hij lag minutenlang
buiten westen. Toen hij bijkwam schold hij me uit. Noemde me
een ordinaire sloerie. Toen zei ik het, dat andere.
Wat ik gezegd heb? Doet er niet toe. Ik snoerde hem de mond.
Zoiets in koelen bloede te beramen zou een zonde zijn geweest.
Sindsdien haatte hij me. En scharrelde altijd opzichtig
in de buurt van ons huis rond, zodat ik het wist. Maar ik ben taai
en gaf geen krimp. In die dagen kon je nog overal revolvers kopen
en hij had er een. Maar hij sloop al jaren rond de veranda's
toen hij zich eindelijk op een zondag - zij zaten te zuipen -
door het raam van onze kamer boog, waar ik ziek op bed lag.
Hij graaide in zijn jas en haalde dat dievenpistool tevoorschijn, zei
Kijk eens, Emily? Die is voor jou. De stakker. Ik schoot haast in de lach.
| |
| |
Dat zou me natuurlijk fataal zijn geweest. Dus moest ik een angstig
gezicht trekken, terwijl ik in feite ziek was en het hele gedoe
spuugzat. Hij droop af, maar mijn jongste had alles gehoord
en hield hem tegen bij het hek. Hij was pas zeventien, en Ted
een volwassen kerel. Maar hij dwong hem die revolver
af te geven, waar iedereen bij was. Harold zweeg, zoals altijd.
De jongens klommen naar de vliering en dropten dat ding achter de wand
van deze keuken. Daar ligt het nog steeds te roesten, denk ik.
| |
| |
| |
Dekhengst
Rimpel, vijver, stuip die vlieg. Ontdeksel uitslikkende snorker
om vlieg te meppen. Rimpels over reusachtige kalmte van de dag.
Geen loopse lucht, geen bloedvlag, geen kittel van andere hengsten,
niet die angstige ongeur van een geslachtloze ruin,
zo'n ellendig pisgedweeë die van alle driften los is.
Ver weg schroeiend graszoet. Flauwe zweem van rook
en zijn gebalde stand, de vijver gewist, zou alle merries spitsen
op gedreven kuddevlucht. Vlug als paarden dringt bergwaarts een vuur,
slingert zich omlaag verbreidend. Vijver, graniet, dan molmig
hout verschiet zijn vacht telkens van vleug. Groot hoofd boven heining
bewaart vage afwezige smaken, klipzout, haksel, kalk.
Het vergrote gras is schraal in hoofdgebogen focus, de grond
waarop het groeit doemt wazig, schaduwvlekken gapen peilloos.
Zijn geest peinst ingeprente fragmenten: laag wiegende hals
als ganzentaal, om merries te manen; verend energieke draf
van dreiging, al kopzwiepend; poses, dan loom verteren.
Van moment tot moment spiegelt zijn vel een klimaat van stemmingen
en zijn lijf is het woord voor elke betekenis in zijn heelal.
| |
| |
| |
Het verdachte lijk
De dode man lag, aangepeuzeld, tussen
donkere vracht van een rotsige beek,
een gekromde lading van zichzelf, in goedkope
kleren, die in korsten waren opgedroogd.
Luidruchtige schrik dreef ons met krullende neuzen
de kloof uit, en de cel in, voor als we de boel belazerden.
Forensische experts, die de volgende ochtend
met ons meeliepen, vermeldden wel zijn amulet
maar slaagden er niet in een naam
van tussen zijn tanden los te wrikken,
niet zijn eigen naam, noch wie het touw om zijn enkels
geknoopt had en keien in zijn kleren gestopt.
Na drie maanden kon hij alleen nog maar
generaliseren, en was begonnen te glimlachen.
De hier gepresenteerde gedichten zijn afkomstig uit Selected Poems (2007) en Taller When Prone (2010). Voorjaar 2013 verschijnt een nieuwe Nederlandstalige bloemlezing, De planken kathedraal, bij Uitgeverij De Harmonie.
|
|