Liter. Jaargang 14
(2011)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Janneke de Jong
| |
[pagina 53]
| |
één keer per week een minuut gewoon zeggen wat je denkt en voelt. Dat geeft het verhaal dynamiek. Zo'n minuut kan lang zijn, en bewijst bovendien dat de leugen meer regel dan uitzondering is. Frida kan er wat van: om indruk te maken op Jakob heeft ze een vader in Italië bedacht. Ze moest toch een reden hebben voor haar reis? Dan kom je niet meteen met je grootste probleem aan. Trouwens, als zij Jakob in een cafetaria hoort bellen, zegt hij in een plaatselijke trattoria te zitten. Hij doet zijn naam dus eer aan. Zo worden waarheid en leugen gethematiseerd. Dit culmineert in de uitleg van de kruisiging van El Greco uit 1580. Jakob vertelt wat de maniërist wilde benadrukken met de kronkelende wolken achter het kruis: ‘El Greco wil ons laten zien dat de natuur, de wolken en de lucht zich ook kronkelen, als in barensnood, dat de hele wereld stilstaat. Jezus vraagt God waarom hij hem heeft verlaten. Dit is later, volgens de Bijbel, misschien wel de belangrijkste minuut van de hele wereld geworden... het moment van de waarheid. De echt grote, Echt Grote Minuut Eerlijkheid.’ En pas dan stelt Frida hem de grote vraag: ‘Zie jij in Jezus meer dan iemand die op een heleboel schilderijen staat?’ Blozend zegt Jakob ten slotte ja. Na een paar dagen komt het geloof weer ter sprake. Jakob vertelt over zijn christelijke opvoeding. Zijn beide ouders zijn heilssoldaten en het geloof was vanzelfsprekend. Nu heeft hij twijfels, maar hij herinnert zich een schilder die zijn vader kende. Deze had de tekst credo quia absurdum op zijn ezel geschreven: ik geloof omdat het absurd is. Frida heeft een heel andere opvoeding gehad. Haar moeder is wel christelijk opgevoed, maar zelf heeft ze ‘de essentie niet meegekregen.’ Een liefdesgeschiedenis en een kunstgeschiedenis... Maar die kunst heeft ook een inhoud en die is existentieel van karakter, die overstijgt liefde en kunst. Want Frida kan zich wel gedragen als een vlotte verliefde toerist, in werkelijkheid is ze een bang meisje dat wanhopig naar troost en houvast zoekt. Als het beest van de vrees haar te pakken krijgt, verlangt ze naar het geloof dat haar oma ook had. Ze heeft genoeg van zichzelf en is moe en bang. ‘Ik zie mezelf in de spiegel, ik heb zo genoeg van mijn gezicht, ben gewoon in de war, moe en bang, en ik zou graag een kruis willen hebben dat van mij was, zoals mijn oma had. Het lichtbruine kruis dat alleen van haar was, dat ze tevoorschijn haalde als ze wilde bidden, als ze eenzaam was of bang in het ziekenhuis, en het was haar kruis, ze zei dat Jezus naar haar luisterde als ze bad, omdat hij alles van haar wist, hij wilde al voordat ze geboren werd dat ze op aarde zou komen, hij wilde gewoon het beste voor haar en als ze zelf niet wist wie ze was, hoefde ze alleen dat kruis vast te houden, dan zou Jezus het haar laten zien en op haar passen, en ze hoefde niets te begrijpen, alleen maar haar kruis vast te houden zo lang ze wilde en zichzelf zijn en het was helemaal geen toverkruis, ze zei dat het een kruis was dat haar eraan herinnerde dat God van haar hield en dat God de kachel | |
[pagina 54]
| |
aan had gedaan en voor haar had gedekt voor het avondeten en op haar zat te wachten als ze thuiskwam op een keer, als ze was gestorven, dat alles was iets wat je niet hoefde te begrijpen, gewoon geloven dat het waar was.’ Deze verzuchting, dit gebed - op één pagina in kruisvorm afgedrukt - lijkt geen vervolg te krijgen. Frida besluit Jakob te verlaten en linea recta naar Noorwegen terug te gaan. Daar arriveert ze met veel pijn in haar ogen op Eerste Paasdag, 27 maart. Sortland heeft voor zijn roman een mooie structuur gevonden. Het verhaal speelt zich af tussen 12 en 27 maart, de lijdenstijd die uitmondt in Pasen. De eerste pagina is een korte tekst, gedateerd ‘Eerste Paasdag, 27 maart’. Daarna speelt het verhaal zich chronologisch af, van 12 maart tot de laatste dag, de 27e, maar het wordt telkens door een korte tekst - die qua bladspiegel en lettertype afwijkt - onderbroken. In deze teksten, allemaal gedateerd op 27 maart, voelt het alsof Frida op weg is naar het oordeel; ze maken de dreiging voelbaar: Frida is niet langer met Jakob onder de Toscaanse zon maar terug in Noorwegen, ze zit in de taxi - naar het oogziekenhuis - en de paniek maakt zich van haar meester. Als het maar niet te laat is... Eenmaal in handen van de dokter verneemt ze dat ze haar medicijnen steeds verkeerd heeft gebruikt; een operatie is onafwendbaar. Van de vlotte, verliefde Frida is weinig meer over. ‘De waarheid over mij is, dat ik een klein, bleek, verloren en halfblind meisje ben dat naar kots smaakt’. Of Frida daadwerkelijk blind wordt, vertelt Sortland niet. Wel laat hij een dokter zeggen dat er een ‘hijgende Romeo’ het ziekenhuis binnenstormt die zijn hoornvlies wil afstaan. Tieners die de roman gelezen hebben, vinden het open einde vervelend. Maar wie de essentie tot zich heeft laten doordringen én acht geeft op de toevoeging ‘eerste Paasdag’ bij de datum weet genoeg. Die kan niet anders dan de boodschap van verlossing en hoop, die 33 keer verbeeld en beschreven is, verbinden met de onhandige Jakob die een offer wil brengen en hoop wil geven. Eenmaal samen in het ziekenhuis gaat het nog één keer over de kunst: Jakob vertelt over een schilderij, ‘De opstanding van de kampgevangene’, dat qua compositie een kruisiging lijkt, maar bij nader inzien een opstanding is. Er komt ruimte voor Pasen: Jakob legt uit dat Maria op de Paasmorgen de tuinman dacht te zien, maar het was Jezus. Credo quia absurdum. Dit is een kunstgeschiedenis tot de laatste bladzijde, zeker. Maar vooral een hefdesgeschiedenis, en in meer dan één opzicht. |
|