Liter. Jaargang 14
(2011)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Willem van der Meiden
| |
[pagina 15]
| |
van de idylle, maar in deze kinderbijbel wordt zonder enige moeite het zoet met het bitter gecombineerd. Want hoe soft de illustraties soms ook zijn, de verhalen worden vrijwel letterlijk en ook in hun donkere tinten aan de kinderen doorverteld. Dat geldt ook voor een van de grootmeesters van het genre, W.G. van de Hulst, die klassieke reformatorische denkschema's paart aan een groot invoelend vermogen en veel vertelplezier. In zijn Bijbelsche vertellingen voor onze kleintjesGa naar eind4. heeft hij veel superlatieven en meeslepende interpunctie op zijn palet om de idylle te schilderen: ‘Die eerste mensch heette Adam. O ja, die was het allermooiste van alle mooie dingen, die God gemaakt had... En Adam keek rond in die groote, schoone wereld. Hij was zoo blij, zoo blij! En hij keek ook naar omhoog, naar den hemel. Dáár woonde God, de Heere die zijn Vader was. - Die had hem al die mooie dingen gegeven. - Die zou altijd voor hem zorgen. Dat maakte Adams hart nòg blijder... O, 't was alles zoo mooi, zo mòòi!’ Het zal de auteur er niet van weerhouden om de barsten in het ideaalbeeld een hoofdstuk later schril uit te vergroten. In het verloop van de twintigste eeuw verdwijnt stilaan de kramp en focussen kinderbijbels - zeker als ze gemaakt zijn voor jongere kinderen - op het vreedzaam naast elkaar leven van mensen en dieren, op de paradijsidylle dus. Mooi voorbeeld is de illustratie van A. Jagtenberg, die een halve eeuw geleden (afbeelding 3)Ga naar eind5. het jonge volkje trakteert op een vrolijke beestenboel, een zonnige dierentuin waarin de twee eerste mensen hun ogen uitkijken. De auteur, Johanna Kuiper, sluit naadloos aan bij de sfeer van de illustratie. Zij beschrijft met veel plezier de menagerie, zelfs tot in detail, en verkneutert zich over deze met pais en vree en wederzijdse tolerantie versierde samenleving. Grappig is dat deze auteur bij de beschrijving van de ontwikkeling van de dierenwereld de evolutionaire ontwikkeling volgt. ‘Wat was het nu opeens gezellig in het water en levendig! Maar op het land was het nog stil, totdat een schildpad op het idee kwam uit het water te klauteren en uit wandelen te gaan. Dat ging niet gemakkelijk, want de schildpad is een dikkerd en hij heeft korte, kromme pootjes.’ Het beest oefent zich vervolgens in het leven op land en in het water en rapporteert aan zijn soortgenoten: ‘Zwemmen is toch plezieriger dan lopen.’ En als dan de mensen ongehoorzaam zijn geweest en bestraft worden, stelt de auteur scherp op de teloorgang van de idylle. Adam vindt Eva ineens lelijk, ze krijgen woorden, ze worden bang van de dieren, zien plotseling dat die gevaarlijke klauwen, stekels en tanden hebben, en de dieren beginnen ook onderling ruzie te maken en elkaar op te eten. Maar er komt ooit een nieuw paradijs, belooft God, en die belofte bepaalt van het begin tot het eind het register van deze ‘vrijzinnige’ en ‘paradijselijke’ kinderbijbel. Zo wordt de toon van het verhaal van de verdrijving lichter en krijgt de idylle steeds meer de nadruk. Dat de eerste mensen naakt waren en zich daar niet voor schaamden, heeft de makers van kinderbijbels en vooral de illustratoren in kuisere tijden | |
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
wel eens voor problemen gesteld. Lange haren, hoog gras, op de heup getorste dieren of kunstig gedrapeerde boomtakken onttrekken vaak de uiterlijke geslachtskenmerken aan het nieuwsgierige kinderoog. Of de mensen worden van zo grote afstand geportretteerd dat de details van hun lichamen vervagen. De eerste twee mensen hebben daarentegen - Bijbels-theologisch aanvechtbaar - wel steevast een navel. In de jaren zeventig neemt, zoals op alle fronten van de samenleving, de kuisheid af en krijgen Adam en Eva in kinderbijbels in de gaten dat ze open en bloot gelukkig met elkaar mogen zijn. Tekenaar Bert Bouman laat in afbeelding 4 een innig verliefd stel zien dat bloot danst, een hartje tekent op een boom en vanuit de lucht wordt gadegeslagen door al even innige tortelduiven, die klaarblijkelijk het goede voorbeeld geven - ze zoenen.Ga naar eind6. De tekst van Karel Eykman sluit daarbij aan: ‘Ze speelden met de dieren. Ze aten de vruchten die ze vonden. Ze hadden nog geen kleren, maar dat kon ze niet schelen. Ze rolden door het gras, ze sprongen in het water en spatten elkaar nat.’ De verstoring van de idylle wordt beschreven als een volwassenwording. God zegt: ‘Jullie zijn nu mensen geworden die zelf voor eten moeten kunnen zorgen. Jullie moeten graven en spitten, zaaien en maaien. Jullie zullen ook merken wat het is om pijn te hebben en wat het is om dood te gaan.’ God sluit af met: ‘Jullie moeten nu zonder tuin kunnen leven.’ Het paradijs als de jeugd van de mens - een in kinderbijbels weinig voorkomende metafoor. In de laatste decennia wordt het jonge kinderen in kinderbijbels veelal naar de zin gemaakt. Behalve in kinderbijbels voor orthodox-protestantse kring vijlen schrijvers en illustratoren steeds meer de scherpe kantjes van de bijbelverhalen weg en vergoelijken ze de soms weinig kindvriendelijke passages. De toegenomen dominantie van het beeld levert dan taferelen op die de kloof van 2500 jaar moeiteloos overbruggen, zonder al te veel clementie voor de oorspronkelijke tekst. In recente kinderbijbels wordt de verdrijving uit het paradijs (Genesis 3) minder schril uitgebeeld of zelfs gebagatelliseerd ten gunste van een weergave van het paradijselijke leven zelf. Ronduit gezellig en weinig oosters is bijvoorbeeld het paradijs uit afbeelding 5Ga naar eind7.: we zien een schommelende moeder Eva, een tuinierende vader Adam, een gedomesticeerd rund en drie kindertjes maar liefst: wat wil een mens nog meer? De tekst schakelt na deze scène moeiteloos over naar de ark van Noach. Geen verdrijving en geen Kaïn en Abel - niets aan de hand. |
|