Liter. Jaargang 14
(2011)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Gesineke Veerman
| |
Vriendje van kleiDe zesde dag is een dwarsligger vol kleurige collages en beeldgrapjes. Zo staan de olifanten er op de eerste bladzij voor de helft niet op en zitten er pleisters op de handen van de schepper. Het lijkt wel of de eerste pagina aanvankelijk was geschrapt en per ongeluk vóór het titelvel is terechtgekomen. Op deze extra pagina wordt het avond en ochtend, de zesde dag. In die volgorde, net als in de Bijbel. Want aan elke nieuwe morgen gaat een avond vooraf. God is een kind dat een zandkasteel maakt en een boomhut bouwt, en daarna een sneeuwbeest en een speelgoedbootje dat hij vooruit blaast op de woestijnvijver. Als laatste stukje kunst- en vliegwerk plakt hij vogelveren op zijn lichaam en stijgt hij op. De dieren kijken toe, maar negeren hem. God is eenzaam en maakt een vriendje van klei. ‘God ging zitten en zuchtte. Toen dacht hij aan zijn eigen | |
[pagina 22]
| |
spiegelbeeld. Hij bestudeerde zijn tenen, knieën en buik. Hij keurde zichzelf van alle kanten. Hij trok aan zijn neus, zijn haar en zijn oren en kneep in zijn wangen. “Zo moet het”, fluisterde hij. “Zo en niet anders”. Hij zette het [kleipoppetje] op het gras en zag dat het goed was.” Hij bakt het in zijn speelgoedvulkaan en maakt er nog een. Die bakt hij iets langer, zodat hij donkerder wordt. De dieren besluiten de drukke bende te negeren. “Maar dat gaf niet, want God zag dat het goed was”.’ | |
Toen kwam jijIn Voordat jij er was maakt God de mens niet naar zijn beeld, maar maakt en verzint een kind zijn eigen wereld. Het begint nogal verwarrend. ‘Voordat jij er was, was er niks.’ Maar een pagina later zie je een berglandschap en botsen Wolf en Konijn in hun sportwagen tegen iets geks zonder vacht. Er was dan misschien een leegte voordat jij was, maar toch niet niks. De dieren en mensenrollen blijken omgekeerd. “Wat is het?”, vroeg Wolf. “Een mensje”, zei de dokter [een oude schildpad]. “Een mannetje. Dat kun je zien aan dat haar op zijn gezicht.”’ Het mannetje wordt in een doos gezet met een tredmolentje. Hij staart ongelukkig voor zich uit. Op een avond scharrelt er iets in de tuin. ‘“We hebben een aanloopmeisje,” zei Konijn. Ze zetten het vrouwtje bij het mannetje in de doos. “Ben je niet bang dat er meer komen?”, vroeg Wolf. “Voor je het weet hebben we een nest.” “Ach kom”, zei Wolf. “De wereld is toch niet alleen maar van de dieren? Maar toch ook een beetje van de mensen?”’ ‘Toen kwam jij.’ Jij bent een jongetje met donker haar en een groot uitroepteken op je t-shirt, dat zien we op het plaatje. De eerste dag maakte je een landschap. En wat jij maakt is echt, want het is een fotootje in de tekening. Een hulststruik die lijkt op een boom en een bosje narcissen. Op de tweede dag maakte je een auto. Alles wat je wilde hebben kon je hier zelf maken. Nieuwe dieren, een lieveheersbeestje. ‘Je was niet verbaasd. Je kon doen waar je zin in had en je vond dat het best goed was wat je allemaal deed.’ Op de zevende dag rustte je uit en stuurden je ouders je naar bed. ‘Toen ging je twijfelen. Je kon wel geloven dat je alles had gemaakt, maar misschien leek het maar zo.’ Plotseling schoot je in de lach. En dat had je wél zelf uitgevonden. Dat wist je heel zeker. Op de laatste bladzijde zien we je in bed liggen en vinden we alles wat je gemaakt hebt terug in je speelgoed naast je bed of de plaatjes aan de muur. Echt en verzinsel lopen in jouw hoofd door elkaar, net als bij ieder klein kind. Het doet me denken aan het versje van Hans en Monique Hagen. ‘Een zucht is onzichtbaar, net als de wind. De nacht is onzichtbaar, als de dag begint. Onzichtbaar zijn de dingen die ik kwijt ben, die ik nooit meer vind. Maar met mijn ogen dicht zie ik alles wat mijn hoofd verzint.’ | |
[pagina 23]
| |
Best grappig eigenlijkHoe het varken aan zijn krulstaart kwam werd in 2010 bekroond met een zilveren griffel. Tijdens het lezen blader ik telkens terug naar het schutblad. Is dit boek wel bedoeld voor kinderen? De zinnen zijn zo ingewikkeld voor de prentenboekleeftijd. Het antwoord dient zich vanzelf aan. De deurbel gaat en op de stoep staat een blond jongetje van een jaar of negen. ‘Heeft u misschien een heitje voor een karweitje?’, vraagt hij beleefd. En of ik dat heb! Het kost de jongen ruim een half uur om het boek uit te lezen. Ik hoor hem zachtjes de woorden fluisteren en zie hem aandachtig naar de plaatjes turen. ‘Dit boek is niet voor mijn leeftijd’, zegt hij, zodra hij het uit heeft. ‘Oh, ja?’ Het jongetje, dat Mees blijkt te heten, legt uit: ‘Het verhaaltje is heel simpel. Er zijn dieren en die zijn eigenlijk helemaal naakt, en dan komt God en die zorgt dat ze niet meer naakt zijn.’ Het boek is dus voor jongere kinderen. ‘Zou je het van de bibliotheek lenen voor je kleine zusje?’ ‘Ja, hoor, het is best grappig eigenlijk.’ Oké. Ik lees het nog een keer. De bladzijden zijn van prettig papier dat niet snel vouwt. De taal ligt soepel in de mond. Je kunt je uitsloven met verschillende stemmetjes en lachsalvo's. Hopelijk heeft het kind dan het geduld om het verhaal uit te luisteren. Ik herinner me nu hoe ik zelf als kind las. Ik werkte me door de stijl, sfeerbeschrijvingen en karakterschetsen heen, want alles wat telde was de verhaallijn. En die is inderdaad in de drie regels van Mees samen te vatten. De speelse vondsten zijn kennelijk vermaak voor de voorlezers, zodat we ons niet gapend voor een tiende keer door het boekje heen hoeven te worstelen. ‘De volgende donderdag om precies zes uur in de ochtend, viel er iets op de aarde neer. Plof. Het was een wolk. En ze was loodzwaar. Want op die wolk zaten de Goede Vader en Gabriël, Petrus, de poortwachter van de hemel, de dierenvriend Antonius en nog wat minder bekende engelen. Eigenlijk te veel volk voor één wolk.’ Er is ook een soort diepgang voor ouders: ‘“Grrrrraaaawwww”, had de Goede Vader geroepen. “Hoe durf je zoiets te zeggen, alles wat ik maak is perfect. En als het niet perfect is, dan is het zo bedoeld”.’ De problemen van de moderne mens komen langs: ‘De Goede Vader keek in zijn agenda. “Niet op maandag, dan heb ik gitaarles. Op dinsdag moet ik naar de tandarts, woensdag heb ik mijn praatgroep. Op donderdag misschien... ja, donderdag. En ik wil niet teveel pottenkijkers van mensenvolk, tenzij ze voor de krant of voor tv werken”.’ En je krijgt er taalgrapjes bij: “Op één lijn, riep hij, op één lijn!” “Een lijn... wat is dat nu weer”, vroeg een heel dun beest van wel drie meter lang en zonder poten. Gabriël tekende iets op het bord en de andere dieren riepen: “O ja, dat dus”, en ze sprongen met zijn allen op de lijn die daarnet de vraag had gesteld.’ Het verhaal is gebaseerd op een oud volksverhaal dat al eens bewerkt is door | |
[pagina 24]
| |
Felix Timmermans. ‘En vraag me niet hoe ik dat allemaal verzin,’ had Onze Lieve Heer halverwege de dag gezegd toen iemand van de plaatselijke krant voor een interview kwam. ‘Ik volg mijn gevoel.’ Nou, naar mijn gevoel is het verhaal uit als alle dieren zijn geweest en God terug naar boven wil om naar Familie te kijken. Er volgen twee bladzijden met dieren die de kinderen zelf mogen inkleuren. Als pappa of mamma nog wil weten hoe het varken aan zijn krulstaartje kwam moeten ze zelf het boek maar uitlezen, want hier gaan de grapjes toch echt de kinderwereld voorbij. ‘Een roze stip kwam aangerend... en zei: “ik kon gisteren niet slapen van de zenuwen. Dus ik dacht: ik drink een wijntje, een roodje, dat helpt. En daarna nog een witje en toen nog een laatste”.’ En tja, toen kwam het varkentje te laat, bleef dus voor altijd bloot en kreeg als troost een krul in zijn staart. Met een krultang die God opwarmt met een klein sterretje van hoog uit de hemel. Nou, ik geniet ervan. Het lijkt me heel gezond om grapjes over God te maken. Van teveel ernst en stijvigheid komen maar nare dingen. |
|