Tree of Life
In bijna alle professionele recensies over de film The Tree of Life staat dat het de film van een filosoof is. Dat de film poëtisch is. Het zal allemaal lovend bedoeld zijn. Maar het laat vooral de tekortkoming van een filmrecensie zien. De recensent zoekt woorden voor wat hij heeft gezien, maar komt uit bij woorden die in wezen niets zeggen.
Ik had mij dan ook voorgenomen nooit meer naar een film te gaan waarvan wordt gezegd dat hij ‘poëtisch’ is. Bijna altijd heeft zo'n recensent gezocht naar een positief woord dat eigenlijk wilde zeggen: te langzaam, te saai. De film Honing is daarvan een voorbeeld. Niet om door te komen. Ik had constant het gevoel dat de film nog gemonteerd moest worden.
Maar dan The Tree of Life, die ik miraculeuzerwijs toch ben gaan zien. Ik denk dat recensenten de film filosofisch en poëtisch noemen omdat ze dat andere woord niet willen gebruiken: christelijk. Want hoewel Jezus er niet in voorkomt, is deze film uitgesproken christelijk. The Tree of Life maakt een half jaar kerkgang overbodig.
Terug naar het poëtische. Je zou kunnen zeggen dat The Tree of Life is opgebouwd uit twee gedichten en een verhaal. De film opent met een (te lang durende) passage over het ontstaan van de wereld: beelden en geluiden zonder plot of heldere lijn schakelen zich aaneen. Een gedicht dus. Een beetje à la Lucebert, een vleugje Ted van Lieshout en nog wat Job 39. Ook het einde is poëzie. De poëzie van Johannes op Patmos en van niemand anders.
Tussen de twee ‘gedichten’ wordt een verhaal verteld zo helder als het maar zijn kan: God geeft het leven, neemt het weer weg op zijn tijd en van hem moet de verlossing