zijn die wat verder gaan dan plichtmatige portretjes: een foto van het Prins Clausplein, van een Brabantse kermis, een reproductie van Jan Erik Wedholm.
Maar het boek als ding was en blijft vooral een vreugde vanwege het formaat en de aangename wijze van binden die ervoor zorgt dat het boek open blijft liggen op de opgeslagen pagina. En zo heeft het ruim een maand op mijn bureau gelegen, of op de eetkamertafel.
Want ik heb ontdekt hoe dit boek het meest tot zijn recht komt. Je leest er elke dag één hoofdstuk uit en om jezelf te plezieren mag je er soms twee op een dag - in het weekend bijvoorbeeld. Het boek ligt op bescheiden maar uitnodigende wijze open voor je klaar. Zo heb ik driekwart van het boek met veel plezier gelezen. De regelmaat werd overigens wreed onderbroken door een vakantie van enkele weken en ik weet nu dat ik mijn vakantie beter had kunnen uitstellen.
Dan de inhoud. Als een Watson stelt Steenhuis zijn vragen aan Sherlock de Boer. Het interview is een aantrekkelijke vorm voor lezers. Het kan niet anders of er zijn de nodige redactionele kunstgrepen uitgehaald om er telkens een leesbaar en zo echt mogelijk interview van te maken. Dat is gelukt. Dat Steenhuis dat kon, wisten we dankzij het boek dat hij samen met Mieke Boon schreef, Filosofie van het kijken (2009). Ook dat boek heb ik intussen en ik had de boeken samen willen bespreken, maar ook dat boek heeft recht op tijd.
In Denken over Dichten staat meestal één modern gedicht centraal, maar soms zijn het er twee en af en toe is het een gedicht van eeuwen terug. Die gedichten worden uitgelegd door een toegewijde schoolmeester en een weetgierige leerling. Meester De Boer heeft een gedicht telkens goed bestudeerd. Hij haalt er allerlei achtergrondinformatie bij, zoals interviews met dichters; hij ziet er niet tegenop om het bijzondere van een gedicht van Otten te verduidelijken door er delen van Vondels Lucifer tegenover te plaatsen.
Af en toe vroeg ik me af of iets nog wel met poëzie of met het gedicht in kwestie te maken had. Toen ik daar wat beter op ging letten, vielen me drie dingen op. Allereerst dat Steenhuis zijn meester weer bij de les haalt, ten tweede dat De Boer zich uitweidingen permitteert die niet wegvoeren van het onderwerp, maar die door een omweg juist meer verduidelijken over het onderwerp. Bij Les Murray bijvoorbeeld wordt heel uitdrukkelijk voor deze exercitie gekozen, en terecht. Maar soms ook zijn er escapades die de zaak alleen maar verlevendigen en die ook wel eens een commentaar op een actualiteit zijn, want ja, het boek komt echt uit 2011.
Theo de Boer is filosoof. Hij is een filosoof die van gedichten houdt. Hij wil die gedichten tot hun recht doen komen, maar hij is een filosoof. Dat merk je steeds weer, maar vooral in het begin en al helemaal aan het eind. Behalve de 23 hoofdstukken zijn er ‘Woord Vooraf’ en een ‘Woord Achteraf’. Door die twee wordt duidelijk waarom De Boer en Steenhuis voor een bepaalde volgorde gekozen hebben. De hoofdstukken zijn gegroepeerd in delen die ook in de filosofie belangrijke onderwerpen zijn, meer in de postklassieke filosofie dan in de klassieke (de verschillen daartussen worden uit de doeken gedaan). Het boek laat zien dat moderne poëzie, zeg maar, poëzie vanaf het midden van de negentiende eeuw verschuift van apollinische naar dionysische poëzie. Sinds Horatius diende de poëzie het beeld dat wetenschap en politiek van de werkelijk-