gekomen. Hij blikt terug op wat geweest is, hij kijkt vooruit op wat hem nog te wachten staat, er is sprake van verdriet om het verlies van dierbaren, maar tegelijk van dankbaarheid om wat is en is geweest. Maar door dat alles loopt de rode draad van bereidheid om het einde onder ogen te zien - een bereidheid die niet zonder hoop is.
In het gedicht waarmee de bundel opent is het al meteen raak. Het is getiteld ‘The House’ en gaat over een (zijn?) vrouw die tijdens de laatste, moeitevolle periode van haar leven telkens droomde over een wit huis aan een kust. ‘Is ze nu daar?’ vraagt de slotstrofe van het gedicht: ‘Is she now there, wherever there may be? / Only a foolish man would hope to find / That haven fashioned by the dreaming mind. / Night after night, my love, I put to sea.’
Ook ‘A Measuring Worm’ gaat over de laatste dingen. De dichter ziet een geel gestreepte rups langs het vensterglas omhoog klimmen. De beweging van de rups zorgt voor een kleurwisseling van zijn lichaam, en dat wordt in het gedicht het beeld van een semafoor die de boodschap uitzendt over een onzekere toekomst.
In de bundel is iemand aan het woord die dicht bij de grens van het leven is gekomen. Hij maakt dan ook de balans op, zoals in ‘A Reckoning’, waarin schaamte over gênante zaken uit zijn leven de boventoon voert. ‘Maar moet je daar boete voor doen?’ vraagt hij zich af. Misschien is het juist de trots áchter de schaamte die vergeven moet worden.
De gedichten van Wilbur zijn niet moeilijk - ook niet voor iemand die niet bedreven is in het lezen van Engelstalige poëzie. Maar uitgerekend het titelgedicht ‘Anterooms’ vormt wat mij betreft een uitzondering. Niet dat het grammaticaal ingewikkeld is; het zijn vooral de beelden die zich niet meteen laten begrijpen. Het gedicht opent met een zonnewijzer bedekt met dooiende sneeuw. De wijzer wordt steeds beter zichtbaar en het geluid van de tikkende druppels geeft de tijd aan. Maar halverwege kantelt het gedicht en wordt het beeld van de zonnewijzer verlaten voor dat van dromen: duistere maar duidelijke beelden die zijn als een vensterruit met spinnenwebben: ‘Where, before our eyes, / All the living and the dead / Meet without surprise.’
Waarom die kanteling van beelden? Zijn de dromen zelf de bedoelde wachtkamers? Het lijkt er wel op, want Wilbur gebruikt in beide gevallen het meervoud. Maar betekent dit dat het hiernamaals een illusie is? Het gedicht geeft geen uitsluitsel. Het onttrekt zich nog altijd aan mijn greep. Is dat ook niet het kenmerk van poëzie lezen: net zolang de code zoeken totdat de brandkast ‘klik’ zegt? Of niet, want dat kan ook nog. Dan moet je het ermee doen.
Het zal de lezer intussen duidelijk zijn dat Wilbur een religieus mens is. ‘Waarschijnlijk kan ik, op een losse manier, gekwalificeerd worden als een religieus dichter,’ aldus Wilbur zelf in een interview in 2004 (Fourteen on Form, Conversations with Poets). Echter in datzelfde interview zegt Wilbur dat het in deze tijd moeilijk is om poëzie te schijven die vanzelfsprekend binnen de grenzen van een welomschreven geloof valt. Hoewel Wilbur zelf anglicaans is, kan hij niet meer schrijven in een anglicaans vocabulaire, zoals bijvoorbeeld George Herbert vier eeuwen geleden nog wel kon.
Desondanks staan er ook in deze bundel Bijbels getoonzette gedichten. In ‘Psalm’ klinkt een loflied op het leven - ook op de zorgen die het met zich meebracht. En bij de tekst uit Prediker 11 (‘Werp je brood uit over