Woedend kon Pieter Nouwen worden om de als zekere kennis gepresenteerde leegte van moderne intellectuelen, die het raadsel als achterlijk proclameren. Hij hekelde de arrogante gemakzucht van zich als intelligent beschouwende schrijvers, denkers en critici, die de geloofstraditie verkleuteren of failliet verklaren omdat zij ‘er niets mee hebben’. In meerdere essays veegt Nouwen de vloer aan met deze domheid (‘Scholastiek voor de kleutercrèche’, Bloknoot 13, 4 (1995) 3, blz. 26-39; ‘De adembenemende leegte van het kuitertdom’, Bloknoot 19, 6 (1997) 1, blz. 30-45).
Nouwen citeert Orthodoxy van G.K. Chesterton: ‘Het is altijd gemakkelijk de eigen tijd zijn zin te geven; de moeilijkheid is, zijn eigen zinnen niet kwijt te raken. Het is altijd gemakkelijk een modernist te zijn, zoals het ook gemakkelijk is een snob te wezen.’ Daarmee is Nouwens queeste getypeerd. Achter zijn woede schuilt droefheid; achter die droefheid schuilt het verlangen om de zin niet kwijt te raken. Vanuit dat verlangen entert Nouwen de zielloze wereld. Hij weet maar al te goed hoe makkelijk het is om de mens failliet te verklaren en het bestaan zinloos. De rechercheur zoekt tenslotte zijn eigen evenwicht in een wankelende wereld.
Deze essays zijn overigens niet opgenomen in Pieter Nouwen verzameld. Helaas, want ze geven een goed inzicht in zijn drijfveren. Zijn laatste satirische roman, De pias van het Pentagon, maakt evenmin deel uit van de verzameling, waarschijnlijk vanwege het tijdgebonden karakter ervan. Ook dat is jammer, want achter die bonte, hilarische verzameling van feiten en fictie, schuilt diezelfde woede om leeghoofdigheid, dezelfde zorg om de machinaties van de macht en hetzelfde verlangen naar bezieling.
Wat staat er dan wel in: de verhalenbundel Degod in de machine en de romans De lichtwachter en Het negende uur. Bij herlezing van deze drie boeken werd ik geïmponeerd door de eruditie van Pieter Nouwen. Elk boek is aanleiding om je te verdiepen in de musicologie, de filosofie, de theologie, de geschiedenis van de beeldende kunst, aanleiding tot het bezoeken van musea in minstens heel Europa en het bijwonen van concerten op historische locaties. Het is niet moeilijk om je dom te voelen in Nouwens gezelschap en dat zit het lezen soms in de weg. Maar Nouwen kan het niet laten om als rechercheur alle feiten boven tafel te krijgen. Vandaar die niet-aflatende inzet om de mens te beschouwen in al zijn uitingsvormen.
Het risico van die erudiete overvloed is dat de poëzie ondersneeuwt. Nouwen is meer denker dan dichter. Hij benadert het raadsel van de mens meer met argumenten dan met beelden. Waar hij wel in beelden schrijft, raakt hij mij het meest. Zo kan ik geen vuurtoren meer zien zonder te denken aan De lichtwachter:
‘Het licht op de gotische kerktoren van Westkapelle was een beetje als God, vond je. Zelfs in de chaos van een noodweer zorgde het voor de veiligheid van mensen als kapitein Murakami; het was steeds betrouwbaar. En alomtegenwoordig was het ook. 's Avonds in bed kwam het in alle huizen waar je sliep - eerst bij Provoost, later bij Carlier, bij Kodde - door een kier tussen de gordijnen je kamer in. Elke drie seconden zag je het op een plafond, op het bloemetjesbehang of op een deur van een klerenkast. Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig, flits - eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig, flits - eenentwintig... Het licht was steeds bij je, als een onmisbare bewaarengel in de nacht, die telkens, zacht, “ik ben er, ik ben er” zei.