Hoogtepunt van de bundel vormt voor mij het gedicht ‘Schadenfreude’, dat ook de titel van de bundel leverde. Hierin voegt de ik, die eerst haar moeder naar zee heeft gebracht, zich bij duizend andere moederloze kinderen op zoek naar een nieuwe plek: ‘opnieuw een groentetuin beginnen, / de bonen oogsten, snijden, zouten / met daarop een schotel en het hoofd van mijn moeder / und später, viel später die Kaninchen / in den Gemüsegarten der Nachbarn jagen.’
Ze schrijft powertaal, Selles, die ze vaak spottend en bizar precies tegen zichzelf inzet. Ze schrijft ook bijbels aangeraakte taal. Met zweempjes wanhoop en ongeëvenaarde humor tussen de religieuze dingetjes door. Het is als met geloven, je moet deze gedichten aanvaarden met al hun raadselachtigheid en mysterie. En de interpunctie op de koop toe nemen, want die is, althans voor mij, vaak een regelrechte ramp. Vanwaar toch die liefde voor het soms midden in een zin plaatsen van een puntkomma? Voor sowieso al die willekeurig geplaatste puntkomma's of komma's of niets als je iets verwacht?
Was Jaarringen (2001) nog echt de poëzie van een beginner en tekenden zich in IJzerbijt (2008) de heldere contouren af van dit dichterschap, in Schadenfreude lijkt de dichteres haar vorm, toon en thema gevonden te hebben: niets is wat het lijkt. Waarmee ze de lezer vervolgens alle kanten opstuurt, die dan niet meer weet hoe hij het heeft of waar hij terecht is gekomen. Maar gek genoeg is dat nooit erg. Er blijft altijd de hartverscheurende oprechtheid die ontroert, waardoor deze breekbare poëzie, hoe grillig en cryptisch ook opgeschreven, zonder meer overtuigt.
Hedwig Selles, Schadenfreude. Uitgeverij p, Leuven 2011, 40 blz., €15,00.
Jane Leusink