kamer trof men een open fles Johnny Walker aan, die ik later bij zijn weduwe thuis associeerde met zijn vulpen - waarin een nooit geschreven gedicht moest zitten - en de trui die hij daarginds gedragen had. Deze drie voorwerpen beschouwde ik als zijn grafgiften. Toen de weduwe mij vroeg of ik soms geen trui van hem wilde hebben, bij wijze van souvenir, schrok ik ontzettend.
In het koffiehuis praat ik nooit over hem.
Maar zijn woorden!
Toen ik Hermans verzamelde gedichten - in 1998 bij De Arbeiderspers bezorgd door Hugo Brems - nergens in mijn huis kon terugvinden, zomin als de losse, stuk voor stuk van een opdracht voorziene bundels, begreep ik dat ik me maar een tijdlang met iets anders moest bezighouden dan zijn nagedachtenis.
Inmiddels ben ik alweer enige jaren in het bezit van een herdruk van De gedichten. Soms lees ik daarin. En dan herinner ik me mijn bewondering voor zijn achteloze meesterschap in een beeld als ‘slingerende grootspraak slaat een arm om hem heen’. Maar uit het struikgewas van de semantiek springen zijn irritante woordspelingen weer op mijn nek; en onvermijdelijk moet ik ook weer denken aan zijn traumatisch-katholieke levensfilosofie, die me ergerde omdat hij er nooit werkelijk over doordacht.
Natuurlijk, de literatuur ontdoen van haar grime, er het ware gezicht van zien, is even hachelijk als de filosofie beroven van haar woordkramerij. En Aristoteles heeft gelijk als hij zegt dat een sterveling op sterfelijke wijze moet denken, dat een sterveling niet op onsterfelijke wijze moet denken.
Hoe dat zij, het storende effect van de herinnering speelt in hoofdzaak vanaf pagina 235, want toen leerde ik hem kennen, kort voor hij begon aan De hectaren van het geheugen, de bundel over zijn echtscheiding, die in augustus 1985 zou verschijnen en al in december herdrukt moest worden. Er staat vrijwel geen woord in die bundel dat hij niet in mijn aanwezigheid heeft geschreven. Hij was drie jaar lang depressief en verward doordat zijn vrouw - de meest bezongen vrouw van Antwerpen - uit haar papieren gevangenis was ontsnapt. Ik heb toen vele nachten bij hem doorgebracht, luisterend naar zijn monologen, als van een natuurverschijnsel, een murmelend water of een zwatelende struik.
Nee, ik kan geen regel lezen in die gedichten, of ik hoor hem weer van alles beweren, veel dwaasheden ook, allemaal gelardeerd met meer zelfmedelijden dan zelfspot. In zekere zin hebben zijn woorden mijn ideeën over vrouwen jarenlang negatief beïnvloed, omdat ik aannnam dat hij, na twee huwelijken, wel wist waar hij het over had. Ik was nog erg jong en van het huwelijk wist ik niets af. En hij - deze oudere broer, deze kettingroker - werkte op een bepaalde, niet uit te leggen manier ook verslavend.
Nog altijd hoor ik zijn donkere stem. Als tabak kon praten, klonk hij zoals Herman.