| |
| |
| |
Elizabeth Kooman
Ik kan niet zonder je, ik kan niet met je
Oek de Jong herlezen [3] - Over Hokwerda's kind (2002)
Het was tijdens mijn studie Nederlands in Leiden dat ik Hokwerda's kind van Oek de Jong voor het eerst las. Daaraan terugdenkend, kwamen twee woorden onmiddellijk in me op: seks en beklemming. De roman was me bijgebleven als een akelig boek, niet als een slecht boek, zeer zeker niet, maar leesplezier was ver te zoeken. Erg is dat niet: literatuur die je bijblijft, heeft iets met je gedaan, of dat nu positief of negatief is.
Ik zou vaker boeken willen herlezen. De boeken veranderen niet, maar ik verander, en daardoor verandert soms ook mijn leesbeleving. Bij Hokwerda's kind was dit zeker het geval. Bij de tweede lezing raakte ik meer betrokken, durfde ik mij meer mee te laten nemen door het verhaal, met als gevolg dat ik milder gestemd werd ten opzichte van Lin, het kind van Hokwerda.
De hoofdlijn van Hokwerda's kind (Hk) is betrekkelijk snel verteld. Twintiger Lin ontmoet dertiger Henri. Ze krijgen een relatie waarin liefde en geweld dicht bijeen liggen en waarin de communicatie voornamelijk lichamelijk is. De dreiging hangt er meteen: ‘Van messen was hij goed voorzien, en ze waren scherp’ (Hk, blz. 54). De eerste keer dat Henri en Lin met elkaar naar bed gaan, doet denken aan verkrachting. Later wordt Lin door een ‘vriend’ van Henri verkracht, met zijn medeweten. Nog weer later treft ze hem thuis aan met een andere vrouw.
Dan is voor Lin de maat vol, althans, voorlopig. Ze ontmoet Jelmer, een veel rationeler type dan Henri, en heeft zo'n twee jaar een relatie met hem. Intussen blijft Henri in haar gedachten en uiteindelijk gaat ze vreemd met hem. Henri is als een magneet. Wanneer Jelmer vervolgens de relatie verbreekt, komt Lin bij Henri terug, en raakt zwanger. Dat deze relatie destructief is, is van meet af aan duidelijk, zelfs voor Lin. Met de passiemoord op Henri is het verhaal ten einde.
Als je deze samenvatting leest, kun je nog denken: ‘Wegwezen Lin, zo ver mogelijk bij die man vandaan. Neem je leven in eigen hand.’ Maar Oek de Jong heeft Hokwerda's kind zo geschreven dat je vanzelf meegenomen wordt in het verhaal. De focalisatie ligt daarbij vaak bij Lin, maar niet continu. Partij kiezen is er daardoor niet bij. Lin is wel slachtoffer, maar niet alleen slachtoffer. En ook niet alleen slachtoffer van Henri. Voer voor psychologen, zou je zeggen. Maar Oek de Jong toont slechts wat er gebeurt. Tegenstellingen maken de dienst uit, en niets is wat het lijkt.
| |
| |
| |
Aantrekken - afstoten
Hokwerda's kind opent met een indringende proloog. Keer op keer slingert vader Hokwerda zijn dochtertje Lin over de rietkraag het water in. Als een hondje dat voor zijn baas een stok haalt, zo zwemt zij naar hem terug, langs het riet, naar de steiger. ‘Ophouden dan maar?’ Nee, ze kan nog wel een keer: niet dus. Vader Hokwerda weet dat ze uitgeput is, maar toch, daar gaat ze weer. Met deze proloog is de toon gezet: liefde en geweld zijn geen haar van elkaar verwijderd.
Wanneer Lin Henri ontmoet, is er direct iets in hem dat haar bang maakt. En toch - of juist daarom - wordt ze naar hem toe getrokken. Hij slaat haar, hij laat haar misbruiken, hij bedriegt haar. Wat hij ook doet, zij komt bij hem terug als was ze een boemerang. Zoals ze ook steeds weer naar haar vader terug zwom, wetend dat er een nieuwe klap op het water zou volgen. Met zijn lichtblauwe ogen en sarrende lachje lijkt Henri op Hokwerda. Jelmer ziet naast die uiterlijke overeenkomst ook hetzelfde soort overdreven uitbundigheid, en een zwier die aangeleerd overkomt. En ook bij Henri gaat de liefde voor Lin dus bizar genoeg samen met gewelddadigheid en bezitterigheid.
Hoewel Henri Lin angst aanjaagt, voelt ze tegelijk minachting voor hem.
Tegen het einde van de roman beseft ze dat dit altijd zo is geweest. Soms komt haar afkeer eruit en slaat ze Henri. Naarmate de roman vordert, heeft ze steeds vaker fantasieën waarin ze op Henri inhakt met een bijl, of sigaretten uitdrukt op zijn gezicht. De dreiging is huizenhoog, en ze weet dat ze zich van hem moet losmaken, maar kan het niet. Behalve dan uiteindelijk, definitief. Ik kan niet zonder je, ik kan niet met je.
| |
Vrijen - praten
Ook in de seks, die Lin en Henri veelvuldig hebben, zit iets gewelddadigs. De beschrijving ervan is navenant expliciet en plat. Zulke passages vind ik beroerd om te lezen. Het totale gemis aan geborgenheid maakt van een iets moois iets weerzinwekkends.
Functioneel is het hoge seksgehalte wel. Het tekent de relatie tussen Lin en Henri, die niet in staat zijn tot communicatie, tenzij met hun lichaam. Praten en vrijen komen tegenover elkaar te staan. Verder spreekt uit de vele bedscènes het isolement van Lin en Henri. Het leven draait om hun tweeën. In de verte is er een wereld, maar wat daar gebeurt doet nauwelijks terzake. En echte vrienden lopen daar ook niet rond. Het gaat hier om twee mensen die niet in staat zijn tot wezenlijk contact, en die zich dan maar aan elkaars lichaam vastklampen.
Met Jelmer komt een rationeler personage de roman binnen. Door hem slaat Lin aan het lezen en zij en Jelmer praten meer dan Henri en Lin. Toch is seks nog steeds nadrukkelijk aanwezig. Dat had wel wat minder gekund, om het verschil
| |
| |
tussen Henri en Jelmer te onderstrepen. Vooral dat Jelmer in even platte termen over Lin denkt als Henri, komt niet geloofwaardig over.
Wanneer Lin Jelmer net heeft verteld dat zij vreemdgaat met Henri, vrijt Jelmer met haar. En wanneer Lin (niet voor de laatste keer) heeft besloten dat het tijd is om definitief afscheid van Henri te nemen, wil ze het nog een laatste keer met hem doen. Vrijen als praten niet (meer) gaat. Daarmee belazer je zowel de ander als jezelf.
| |
Oprechtheid - onoprechtheid
‘Steeds duidelijker wordt dat “bedrog en zelfbedrog” een belangrijk motief is. Met een zekere gretigheid zoek ik dit steeds weer op in de scènes die ik schrijf: de waan, de illusie, de schijn, de hele en halve leugen, het bedrog en zelfbedrog, de inbeelding, de misleiding. Er is geen onderwerp waarover zoveel gelogen wordt als “de liefde”.’ Zo schrijft Oek de Jong op pagina 167 van zijn dagboek De wonderen van de heilbot (Dwvdh). Henri is onbetrouwbaar, dat staat al snel vast. Hij is de bad guy. Hij laat Lin verkrachten en bedriegt haar met een andere vrouw, om maar wat te noemen. Dat zijn inderdaad daden die je zonder meer kunt veroordelen. Maar door de vertelwijze die De Jong heeft gekozen, maken we ook kennis met een andere Henri. De onzekere, gekwetste Henri. De Henri die oprecht van Lin houdt, en tot zijn eigen verbazing een schuldbesef ontwikkelt.
‘Bij jou moet je altijd op je tellen passen. Als je het niet doet, word je ingepakt. Dat maakt het zo vermoeiend om met je te leven’, zegt Lin tegen Henri (Hk, blz. 263). Hoor wie het zegt. Lin lijkt heel oprecht, open en ontwapenend. En dat is ze ook, maar ook zij heeft meerdere kanten, of misschien zelfs een gespleten persoonlijkheid. Jelmer en Henri merken dit dubbele allebei op - en wij lezers ook, alweer dankzij die fenomenale vertelwijze. ‘[...] tegelijk met zijn vertedering leefde er ook wantrouwen in hem. Hij was ervan overtuigd dat ze hem stuurde, manipuleerde, dwóng, net zolang tot ze haar zin had gekregen. [...] Misschien besefte ze zelf niet wat ze deed, hoe ze het deed, maar evenzogoed had ze alles geregeld zoals zij het hebben wilde’, aldus Henri (Hk, blz. 114).
Het is moeilijk om te leven met de manipulatieve Lin. En wanneer zij Jelmer met Henri bedriegt, snappen beide heren er helemaal niets meer van. Henri:
‘Dat zat dus ook in haar, dat kon ze dus ook, deze vrouw die hem altijd zo eerlijk had geleken, overdreven eerlijk zelfs, [...]. [...] dat ging verscholen achter dat open gezicht: die sluwheid [...]’ (Hk, blz. 318). Jelmer: ‘[...] dat ze hem elke dag met leugens had misleid, zij met haar aanhankelijkheid en directheid, van alle vrouwen die hij kende wel degene die hij er het minst toe in staat achtte’ (Hk, blz. 358).
| |
| |
| |
Hoop - wanhoop
Met de instabiele Lin en de onbetrouwbare Henri komt een grote schommelende beweging van hoop en hopeloosheid de roman binnen. Daarbij is voor zelfbedrog een hoofdrol weggelegd. Jelmer probeert te blijven geloven in zijn relatie met Lin. ‘[...] hij was eraan gewend geraakt dat hij met Lin zelden ergens zeker van kon zijn, dat een plan zelden zonder plotselinge wijzigingen werd uitgevoerd, dat er bijna altijd onvoorziene wendingen waren, ten goede of ten kwade. Het hield hem scherp’ (Hk, blz. 253). Dat is tenminste wat hij zichzelf voorhoudt.
Maar hoe langer hoe meer laat hij een ander gevoel toe, een weten dat deze liefde niet duren kan. Heel duidelijk beseft hij dit als hij voor zijn werk als impresario weg is geweest. Hij verlangt naar Lin, en ziet er tegelijk tegenop dat hij ‘zijn rol weer op zich [moet] nemen’ (Hk, blz. 356). Wanneer Lin hem vertelt dat ze vreemdgaat met Henri, is dat het duwtje dat Jelmer nodig heeft om zich van Lin los te maken.
Het heen en weer tussen hoop en wanhoop is er ook in de relatie van Henri en Lin. Herhaaldelijk koestert zij de hoop dat Henri veranderd is. Dat nu alles beter zal worden. Ook verzucht ze een keer, in gedachten: ‘Ze genoot ervan dat alles eindelijk gewoon was’ (Hk, blz. 102). Soms kan ze zich in al haar hoop de onbetrouwbaarheid van Henri niet eens meer echt voor de geest halen. Lin leeft dan volledig in het nu - ook een vorm van zelfbedrog. Maar dan toont Henri weer zijn sarrende kant. En ze verwijt hem regelmatig dat hij het geluk niet wil. Als het er is, maakt hij het kapot. Maar zelf kan ze er ook wat van.
| |
Wie ben je?
Hopeloos. Hokwerda's kind toont de gebrokenheid, meer niet. Geen analyses, geen antwoorden. ‘De kern van de obsessie is altijd onbevattelijk’, stelt De Jong in zijn dagboek (Dwvdh, blz. 138), ‘waarom doet iemand iets wat hem volgens alle gezond verstand alleen maar ongeluk kan brengen?’ Je kan hooguit zoeken naar de oorzaak, en dat doet De Jong wel in Hokwerda's kind. De titel en de proloog spreken boekdelen.
‘Het is of ik alleen maar intense relaties ontwikkel met mensen die in hun kindertijd al zwaar beschadigd zijn’, schrijft Oek de Jong in zijn dagboek (Dwvdh, blz. 15). Henri en Lin zijn zulke mensen: niet slechts slachtoffer van elkaar, maar om te beginnen van hun jeugd. Henri werd mishandeld door zijn vader. ‘Hij worstelde [...] met zijn afkeer voor haar verleden, dat verleden van haar, dat ze met zich meesleepte, als een horrelvoet [...]. Het herinnerde hem aan zijn eigen jeugd, een tijd die hij vergeten wilde’ (Hk, blz. 115). Ging dat maar zo makkelijk.
Lin is een vaderskind. Het is een beklemmende band, die tussen Hokwerda en zijn dochter, waarin liefde en vernietiging hand in hand gaan. Dat blijkt meteen
| |
| |
in de proloog, maar ook uit de passage waarin Lin na jaren haar vader weer opzoekt. Vanuit zijn kraan verplettert hij haar net niet onder een autowrak. Evengoed verpletterend.
Dat Lin Hokwerda's kind is, betekent ook dat ze daardoor minder het kind van haar moeder is, die haar meenam na de scheiding van Hokwerda. Lin was toen tien, en heeft haar vader vreselijk gemist. Ze voelt zich bij haar moeder en zus altijd de eenling, de verstotene. Dat gevoel zit diep, zo diep dat ook het aangaan van een vertrouwensband met de familie van Jelmer gedoemd lijkt te mislukken.
Hokwerda's kind, dat is Lin al die tijd gebleven. Ze is niet volledig uitgegroeid tot de mooie persoonlijkheid die ze had kunnen worden. Het woord gespletenheid past nog het beste bij haar. Veranderlijkheid ook. Wat Jelmer denkt, is de spijker op zijn kop: ‘Ze had de neiging om gedrag uit haar omgeving over te nemen, ze imiteerde, er altijd op bedacht te overleven’ (Hk, blz. 438). Ook Henri kent dat van Lin: ze kan enorme gedaanteverwisselingen ondergaan (Hk, blz. 260).
Lin past zich aan, om gewild te zijn. Voelt ze ontstemming bij Henri, dan zegt ze iets om die weg te nemen. Zelfs aan haar werkomgeving past ze zich aan: de manier van kleden, lopen, praten. Ze beseft dit zelf, dom is Lin geenszins: ‘het was of anderen bezit van haar konden nemen’ (Hk, blz. 193). Veel eigenheid heeft ze niet, dat zie je zelfs aan haar huis, een ‘dood huis’ (Hk, blz. 372). Veel liever is ze bij Henri, wiens huis Henri ademt.
Henri heeft eigenheid in zijn huis weten te creëren, maar verder is ook hij bar onzeker. Wat anderen over hem denken is heel belangrijk. Hij wordt graag gezien met Lin, naar wie mannen even omkijken. Tegelijk is hij snel jaloers. In zijn gevoel van miskenning richt hij zijn achterdocht steevast op wie hem het liefst is: Lin.
Lin en Henri zijn allebei geschonden in hun jeugd, op zoek naar geborgenheid, allebei niet in staat van zichzelf te houden.
| |
Mededogen
Kind van. Die suggestie is het enige wat De Jong ons meegeeft. Van een afgeronde analyse is geen sprake, van een bewijs van een theorie uit de psychologie evenmin. Gelukkig maar. De werkelijkheid is meestal onbevattelijker dan theorieën doen vermoeden. Zo tastbaar als Lin en Henri's lichamen zijn, zo ongrijpbaar is de werking van hun geest. Verwarring ten top dus. Bij mijn eerste lezing van Hokwerda's kind irriteerde mij die verwarring. En waar was in vredesnaam het uitzicht? Nu, een aantal jaren later, ben ik blij met literatuur die grip geeft op het leven, juist door de ongrijpbaarheid aan de oppervlakte te brengen.
Wat rest is mededogen. Mededogen met Lin en Henri, die klem zitten in zichzelf. Mededogen met Lin die blijft hopen op een catharsis. Dat alles goed zal komen. Dat ze zal zijn wie ze hoort te zijn.
| |
| |
Op zo'n omslag bleef ik zelf als lezer ook hopen, tegen beter weten in. Totdat ik een passage over Jelmer las, waarin het begrip berusting ineens werd uitgetild boven iets passiefs, en werd verheven tot een grootse daad: ‘[...] opeens was hij in staat geweest niets meer van haar [Lin] te willen: geen houding die hem beviel, geen schuldbesef, geen woorden die hij graag horen wilde, niet de emoties die hem gepast leken. Hij had zich lichter gevoeld. Het was zoals het was’ (Hk, blz. 438).
Ik geef Oek de Jong het laatste woord (Dwvdh, blz. 81): ‘Verhalen schrijven. Langzaam, heel langzaam gaan eindelijk mijn ogen open. Het is de manier waarop je naar mensen kijkt. Mededogen is de grote poort tot inzicht. Zien met het hart.’
| |
Literatuur
Oek de Jong, Hokwerda's kind (Augustus, Amsterdam 2002), 7e dr., Amstel Uitgevers 2006. |
Oek de Jong, De wonderen van de heilbot. Dagboek 1997-2002. Augustus, Amsterdam 2006. |
Wil Boesten, ‘Het sleepnet. Over tastbaar en ongrijpbaar bij Oek de Jong’. In: De Revisor 35 (2008), 4 (aug.), 37-47. |
Hans Goedkoop, ‘Het bestaat - en jij bestaat dus ook. Oek de Jong en de ontdekking van het alledaagse’. In: Hans Goedkoop, Een verhaal dat het leven moet veranderen. Augustus, Amsterdam 2004, 252-262. |
Werkman, Hans, ‘Midden in de keuken het hakblok met het mes. Over Hokwerda's kind van Oek de Jong’. In Hans Werkman, Bijeen met man en muis. eon Pers, Amstelveen 2009, 242-244. |
|
|