Vraagtekens plaatsen
Op de achterflap van Aaibaar wild, de debuutbundel van Mart van der Hiele, staat een niet te missen leesaanwijzing. Er wordt namelijk gemeld dat de dichter bij het schrijven het adagium ‘liever de sloopkogel dan de clusterbom’ hanteert. Liever stukje bij beetje afbreken, dan in één keer opblazen, vertaal ik dan maar vrij. En ik verbind er direct maar de conclusie aan dat Van der Hiele zichzelf beschouwt als een dichter die niet zozeer creëert, maar die afbreekt.
Dat klopt aardig met wat ik in de bundel lees. Van der Hiele refereert aan een groot aantal zaken die normaal gesproken met de nodige eerbied worden behandeld, zoals Horatius, Gorter, militairen in oorlogssituaties, godsdienst, ouders, et cetera. Op zijn mildst beziet hij ze met ironie, vaak ook hebben zijn gedichten een wat grimmige ondertoon. Een titel als ‘Dreigroschenmesse’ spreekt in dit opzicht boekdelen: ‘Voor bij het ontslapen van alles en bijna / iedereen: een kleine wachtkamermis.’ Het is een gedicht dat losjes refereert aan Brechts ‘Dreigroschenoper’ en tegelijk een kerkdienst parodieert - en daarmee vragen stelt aan de mis, het geloof en de religie.
Van der Hieles adagium levert soms verrassende invalshoeken op, zoals bij de grimmige beschrijving van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog in Ieper, 2019 (een eeuw na de Vrede van Versailles), die wordt afgezet tegen de huidige vredesmissies in Afghanistan. Soms ook loopt Van der Hieles sloopneiging uit op flauwiteiten, zoals in ‘Dubbelpsalm’, dat poëtisch volledig leunt op de Bijbel. Van der Hiele probeert er een eigen draai aan te geven maar op een weinig overtuigende manier omdat het allemaal nogal voor de hand ligt. Dat gebeurt ook in ‘Ontvangenis’: ‘Er zijn vannacht twee wolken in mij neergedaald: / een roze wolk van pluis en zoet Marialof, / stalstro en engeltjes die zingen // Nooit verloren toch gevonden / suikerspin de bocht gaat in // en nog een rooddoorlopen, keihard maagdenvlies.’
Ja, Van der Hiele hanteert de sloopkogel, maar hij breekt niet tot de grond toe af. ‘Ook de afbreker bouwt op’, schreef Louis Paul Boon eens en ik ben geneigd dit adagium tussen haakjes te plaatsen bij het adagium van Van der Hiele. Wat Van der Hiele in zijn gedichten wil doen, is de vanzelfsprekendheid van het gezag van zaken en instanties ter discussie stellen. In vrijwel elk gedicht wordt wel verwezen naar een groot kunstwerk uit de westerse cultuur, of naar gezaghebbende instanties zoals de kerk. Deze zaken worden kritisch benaderd, maar uit de gedichten spreekt juist ook respect voor de instanties en de behandelde kunstenaars. Om de cultuur levend te houden, is het nodig deze voortdurend te blijven bevragen, en dat lijkt me Van der Hieles uitgangspunt.
De kwaliteit van de gedichten in deze bundel is wat wisselvallig. Een gedicht als ‘Zorgplicht’ is hier een mooi voorbeeld van. Het opent met een rake regel: ‘Ik weet nog steeds niet waar het hapert tussen / mijn moeder en geluk.’ Maar het gaat vervolgens door met een lange, en nogal flauwe opsomming van veiligheidsmaatregelen die de ‘ik’ moet nemen op aanraden van zijn moeder, in reactie op de geboorte van haar kleinkind. Van der Hiele formuleert in andere gedichten wat cryptisch, of hij maakt zijn zinnen niet af, waardoor hij meer lijkt te suggereren dan daadwerkelijk te zeggen. ‘Zolang de nacht nog aanhoudt, schept een deur / voldoende afstand’, is zo'n regel, of: ‘Ze breken de nacht aan met troffels en kwasten: /