ken, en wat te denken van koken. Gemma is vindingrijk, maar grapt over al die speciale potjes en lepeltjes: ‘dat alles maakt van mijn keuken net iets te veel een scheikundig laboratorium, op een geheim adres, waar een bom wordt gefabriceerd, geen avondmaal.’
Zo probeert Gemma op allerlei manieren te overleven, een strategie die zij meer dan raak typeert: ‘Overleven wil zeggen: bliksemsnel veranderen én uit alle macht degene blijven die je altijd bent geweest. Het wil zeggen: je doorluchtige ego hol maken om gemakkelijker nieuwe kennis te kunnen verwerken én - daar dwars tegenin - je ego koesteren om voor die kennisverwerking de moed en de lust op te brengen. Een vrij lastige dubbelslag.’ Dat laatste zouden we zomaar een understatement kunnen noemen.
Deze dubbelslag is terug te zien in het lezen van Gemma, in haar taligheid en passie voor literatuur. Ze moet er nog niet aan denken om haar boekenkasten leeg te ruimen. Tegelijk stort ze zich op het leren lezen en schrijven van braille. Ook gaat ze bij nacht de straat op om haar nieuwe universum te ontdekken. Ze vergelijkt dit met het lezen van braille: ook de stad moet ze leren ontcijferen. In Ruw is taal overal aanwezig.
Braille leren lezen brengt niet alleen moeilijkheden met zich mee - wat te doen als de telefoon gaat, hoe houd ik mijn vingers gevoelig - maar ook inzichten in de werking van taal en literatuur. De verwachtingshorizon in het lezen wordt net zo primitief als de leesvaardigheid: neem het afbreken van woorden aan het eind van de regel. Groot- wordt in het brein eerder grootmoeder dan grootinquisiteur. Gemma ziet door deze tijdelijke verarming heen een verrijking: de herontdekking van de rijkdommen van de taal.
Ook het in braille lezen van literatuur levert een frisse blik op. Van vooruitkijken kan uiteraard geen sprake zijn, elke zin moet woord voor woord worden veroverd. Pas wanneer Gemma, zoals ze zelf zegt, in staat is ‘mee te schrijven aan het boek’, pas wanneer ze vertrouwd is met woordkeus, zinslengte, metaforen, versnellingen, vertragingen, kortom, met de stijl die een auteur bezigt, gaat het lezen soepeler. Wat met zich meebrengt dat genadeloos aan het licht komt wanneer een stijl té voorspelbaar is: de sensatie van de verovering slaat al snel om in verveling. Als voorbeeld daarvan noemt Gemma De stad der blinden van José Saramago. Zo zit er in deze roman meer intertekstualiteit, en regelmatig betreft het boeken waarin blindheid een rol speelt.
Lezen in braille is dus altijd even intensief. Gemma mist het dromerige lezen. Heerlijk al boek lezend in slaap sukkelen is er voor haar niet meer bij. En zo zijn voor haar alle alledaagse handelingen en bezigheden hun onopzettelijkheid kwijtgeraakt. Bij alles moet ze als blinde haar opperste concentratie gebruiken. Dat dit moet is akelig: ‘dat maakt het dagelijks leven nogal vermoeiend [...] het vereist de ononderbroken betrokkenheid van dat deel van het brein dat liever droomt, of peinst.’ Maar voor de positieve kant van zo'n ceremoniële manier van leven ben ik als ziende vaak blind: het geeft ook ruimte, en tijd. Omdat je je uiterste concentratie nodig hebt voor iedere handeling, ben je niet al bezig met de volgende tien tot twintig handelingen. Of zoals Gemma schrijft over een mede-blinde: ‘hij heeft nooit meer tijd te kort, schrijft hij, terwijl zijn collega's aan de universiteit van hot naar her hollen neemt hij overal de tijd voor omdat er nu eenmaal niets anders op zit, en dat beperkt het aantal activiteiten drastisch, zonder dat hij zich verscheurd voelt tussen verschillende mogelijkheden.’