Op het eerste oog lijken deze tekenen op wonderen, zoals de andere evangelisten deze ook vertellen. Maar bij nader toezien is er meer aan de hand dan genezen en brood vermenigvuldigen, althans voor de oplettende toeschouwer. Het gaat bij de tekenen van meet af aan om de openbaring van Jezus' heerlijkheid en om de openbaring van zijn identiteit. De tekenen gebeuren daarom niet in het verborgene, maar in het openbaar. In een aantal gevallen identificeert Jezus zichzelf expliciet met het teken dat hij doet: ‘Ik ben het brood’; ‘Ik ben het licht’; ‘Ik ben de opstanding en het leven’.
In verband met de tekenen die hij doet worden Jezus bepaalde kenmerken toegedicht: ‘leraar van Godswege’, ‘profeet’, ‘de heilige van God’, ‘messias’ en ‘messias, zoon van God’ in één adem. Al deze benamingen slaan op de hechte relatie van Jezus met God. De mensen komen in beweging, ze volgen Jezus, ze trekken hem tegemoet en lopen hem achterna. De tekenen trekken mensen aan, omdat er een heilzame en reddende werking van uitgaat.
De bedoeling van de tekenen is steevast: geloven in hem die God gezonden heeft. Het gevolg van geloven is ‘(eeuwig) leven bezitten in zijn naam’, hetgeen overeenkomt met het zien van Gods heerlijkheid, blijkens het citaat waarmee deze bijdrage opende.
Ook al gaat er een grote aantrekkingskracht van de tekenen uit, de openbarende kracht ervan ligt niet altijd voor de hand. De verbinding tussen beide wordt gevormd door ‘zien en geloven’, activiteiten die nodig zijn om de essentie van de tekenen te vatten. Jezus' heerlijkheid en zijn identiteit kunnen pas worden gezien en herkend wanneer geloof in hem aanwezig is en andersom is het geloof in wie Jezus werkelijk is pas toegankelijk voor wie daar oog voor heeft. ‘Zien en geloven’ vormen als twee-eenheid de constante factor in alle gevallen waarin van ‘tekenen’ sprake is en maken als zodanig het verbindende element uit.
Bij het broodteken komt expliciet aan het licht wat ‘zien’ betekent. De menigte ziet de verwijzende kracht van het teken niet, want het brood wordt gegeten tot verzadigens toe, maar de herkomst en de gever van het brood worden niet herkend. De mensen willen zien om te geloven, maar ze komen niet verder dan de fysieke verschijningsvorm en de meesten haken af wanneer Jezus hen meeneemt, de diepte van de betekenis in. Zelfs een groot deel van zijn eigen leerlingen keert hem de rug toe. Zo moeilijk is het deze diepte te verstaan, zoveel verzet is er tegen. Alleen de twaalf blijven over.
Blijven staan bij de buitenkant van het teken wordt lastiger wanneer een blinde het gezichtsvermogen terugkrijgt. De discussie na de genezing van de blindgeborene spitst zich dan ook toe op zien en blind zijn, op de buitenkant en de binnenkant van het teken: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’, aldus enkele omstanders. ‘Was u maar blind, dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien,