Liter. Jaargang 13(2010)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Jane Leusink Gedichten Het dorp is geen vrouw die iedere man zou willen kennen Je slenterhaast er in een jaar of tien doorheen je denkt: ze heeft ons gekend maar ze ziet ons niet meer je kunt zeggen wat je wilt maar ze heeft ons niet vastgehouden zoals wij haar voor zo lang het duurde toen de rug toekeerden herinnering in meervoud aan vrienden en feest in de kroeg hemel zonder er eerst voor te hoeven sterven Maar heeft zij op ons gewacht? ook al bewogen wij nog zo traag over de landbouwgronden, verschenen wij aan de horizon als kinderwagen en duwde een almachtige buik een boerderij omver, ook al liepen wij tot halverwege het volgende dorp of besloegen met Lutje Gerrit de daken met oud-Hollands blauw gesmoord en vorsten, ook al hoorden wij overal ronkende John Deers en wemelde het van voorjaar in de lucht en wind in de vitrage ook al probeerde zij in middeleeuwse mist vrouwhaftig haar uiteinden binnen de boorden te houden najaar in najaar uit Een dorp kan dat niet, lichtheid en modder waren nooit ver weg maar zij herinnert zich niets, naar de rust toe moet je gaan om haar te kennen maar hoe moet je dat duiden? en waar blijf je dan? het maakt je volgzaam een weinig licht vat je het leven daarna Je kijkt een dorp diep in de ogen en wat je al vermoedde: geen vrouw die iedere man zou willen kennen, wel zwervers bleven wonen en plassen op de warme zolders van de bakkerij kinderen bleven spelen tussen de graven, gauw als water van heinde en ver, voordat dauw en dag je op de huid gingen zitten en je weg moest zijn, weg van het zeurende zeer in je schouderblad waar je nooit monter nooit mee zou samen vallen want kijk: heimwee met melk en biertjes alom [pagina 70] [p. 70] Wat ik zou willen met paarden maar nooit heb gedaan Ik zag twee paarden in de wei hun liefdesadem die blauwe nacht in maart toen jij mij tweemaal riep en ik toch naast je liggen mocht je schoof wat op en maakte ruimte voor mijn schaamte die warmgeslingerd in jouw beslagen adem lag het werd volstrekt geen kwestie van je longen smeren die lieten dat niet toe, dat punt was effectief gemaakt, jij lag te ziek maar wel op koers al hoefde je geen groene thee en nam je in de spiegel afscheid van jezelf, verpakte mij in feestpapier - stak ik toen schielijk naar jou over? dat deed ik niet, in deze vorm klopt het van drie- dimensionale paarden van steigeren en briesen (nooit klom ik op een paardenrug) in maanlicht dat de zielen tillen gaat, van zwiepen van de paarden- staarten waardoor van luchtverplaatsing mijn rokken waaien gaan en adem snakt uit mijn geroofd gezicht dan moet er fictie tegenaan, een soort geschapen feiten: idee van uitrekken en vlechten en aanvallen van poëzie -, op zo'n Drents weitje leunen zowel bosrand als je rug, kruip ik terug en laat het denken aan de grote paardenhoofden over geen veldbeemdgras dat zich om mij bekreunt mijn sporen voedt, geen taal die blaast of bloeien gaat, jij nam de dood liet mij het leven, nu kan ik nooit meer ongemerkt als paarden staan of bijna leunen gaan maar praat van pijn voor eeuwig met mijn tanden naar beneden. O, kwam jij maar terug. Vorige Volgende