Willem Jan Otten
Tijd
Er is geen dag in het jaar waarop je dit boekGa naar voetnoot* niet op kunt slaan. Er is geen pagina die niet op een of andere manier hetzij op Pasen af gaat, dan wel zich van Pasen af beweegt, wat welbeschouwd inhoudt dat er alweer op Pasen wordt afgestevend. Van Pasen zegt Barnard hetzelfde als van de zondag: het komt niet na de dagen, maar gaat eraan vooraf. Dit is raadseltaal, want tijd verstrijkt maar één richting uit. Hoe kan iets waar op afgestevend wordt voor het afstevenen uitgaan? Als het in het bovenstaande over onze eigen dood was gegaan, hadden we het misschien beter begrepen. Van het moment af dat we weten dat we zullen sterven (in veler leven is dit moment van eerste eindigheidsbesef niet dateerbaar - het is alsof het altijd beseft is) gaat er aan de tijd die we levend doorbrengen iets vooraf dat nog moet plaatsvinden. We leven vanuit het komende. Pasen gaat, eenmaal beseft (er valt met alleen de komende dood niet te leven, die kan hoog uit worden verdrongen), vooraf aan de onherroepelijke dood, die aan het leven voorafgaat. De dood, die we niet zullen ontlopen, wordt nu voorafgegaan door iets dat altijd maar op handen is. ‘Hij leefde zo, dat men zei: hij is er geweest. Maar hij stierf zo dat men zei: hij komt’ (p. 98). Met minder wonderlijke gedachten, zegt Barnard, ‘kunnen we niet toe.’