Huub Oosterhuis
Mocht ik
De geschiedenis van de invloed die mensen op elkaar hebben, is nauwelijks te schrijven. De bundel Woorden van brood van Guillaume van der Graft (Willem Barnard) uit 1957 bracht mij in vervoering. In een recensie in maandblad Streven (juli 1957) luchtte ik mijn bewonderende hart: ‘Wij willen weer een zingende gemeenschap worden, wij zoeken alleen de mens die het ons leert. Wie met hart en ziel durft te geloven in de waarachtigheid van dit ideaal, wie het soms even verwerkelijkt ziet, hier en daar, zal met grote dankbaarheid de liederen verstaan die Guillaume van der Graft ons heeft geschonken’.
Ongeveer tezelfdertijd verscheen er een prachtig dik nummer van Wending over kerk en kunst. Er stonden elf proeven van een nieuwe psalmberijming in en een katerntje nieuwe liederen met muziek en al, de eerste tekenen van ‘de beweging van het nieuwe kerklied’. Van der Graft schreef in die aflevering over het nbg, waarmee hij, tegen het gangbare protestantse spraakgebruik in, niet het Nederlands Bijbelgenootschap bedoelde maar het ‘nieuwe bijbelse gemeenschapslied’ - ‘waartoe ik oproep!’ riep hij mij toe. Hij vond dat er naast de psalmberijming van alles en nog wat gezongen moest gaan worden, ‘balladen uit de patriarchen-novellen, keerzangen uit het drama Job, visionaire liederen uit Apocalyps en profetie, bruiloftszangen uit het Hooglied, sociale songs uit de wet en cabaret uit de wijsheidsliteratuur’ - daar had het Liedboek voor de kerken van 1973 zich wel wat meer van mogen aantrekken.
Van 1957 tot 1961 ongeveer ben ik een ontvankelijke leerling van ‘het landvolk’ geweest. ‘Het landvolk’ was het collectief pseudoniem van Willem Barnard, Ad den Besten, Klaas Heersma, J.W. Schulte Nordholt en Jan Wit. In mijn eerste dichtbundel Uittocht (1961) komen onder de titel ‘Een woord van dank’ de volgende regels voor:
Zeker wel dank ik het landvolk
dat mij gevoed heeft met woorden van brood.
Mocht ik ook zelf een schoof in uw kring zijn
Zeker wel: Willempje, dank je wel.