Hester Knibbe
Praten tegen langzaam water
praat tegen langzamer water,
transfiguratie van drift:
een minnende mond, een beminde,
samenzijn, namen verbinden
met namen, in spiegelschrift
gaan tot de wieg van het licht.
De titel van dit gedicht is ook de titel van Van der Grafts keuze uit zijn gedichten van 1942-2007. En terecht: het is exemplarisch voor zijn kijk op en omgang met het leven. Liefde is daarin het sleutelwoord, het woord dat toegang kan verschaffen tot lichaam en geest.
Vier strofen van twee regels telt dit sublieme liefdesgedicht waarin geen woord te veel of te weinig staat. Er gaat rust vanuit. De eerste strofe plaatst je op een regenachtige zondag in een kamer waarin het vertrouwde rugdekking geeft. Je zit daar samen met de beminde, praat met elkaar en het is een praten dat je doet samenvloeien met die ander, zoals het regenwater zich verbindt met het langzamer water. Maar die kalmte is, blijkt in strofe twee, een ‘transfiguratie van drift’, van het zinnelijke, lichamelijke, van het zoeken naar het gezamenlijke, naar elkaar.
In de derde en vierde strofe wordt de kring wijder, wordt het samenzijn gekoppeld aan een meervoud: ‘namen, in spiegelschrift // weten hoe anderen heten’.
Hoewel je kunt bedenken dat de geliefden deel uitmaken van een groter geheel en ook dat grotere met elkaar willen delen in een ernstig spiegelspel, trekt het meervoud je toch weg uit de beslotenheid van de kamer naar een grotere ruimte.
En dan volgt als slot de regel waar het om draait, waar het in die hele zoektocht, van één op één of binnen een groter kader, om te doen is: ‘gaan tot de wieg van het licht’.
Deze regel geeft aan het aardse minnelied een extra dimensie, lanceert het