Gerda van de Haar
Zeg mij de taal die dat verstaat
Duizelingwekkende regeltjes vind ik het: ‘Boort zich een begraven woord / slapend naar de oppervlakte’. Herkenbaar afkomstig van Guillaume van der Graft, van wie een van de bekendste gedichten luidt: ‘Schrijvenderwijs was ik ingeslapen, / schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht / omdat er woorden stonden te blaten / onder het open raam waar ik lag’; de woorden worden naar boven gedragen, ‘de grote ruit van de spiegel besloeg. / Ik had voordien nooit geweten hoe men / woorden halfslapend naar boven droeg’ - en 's morgens vroeg zijn dan de woorden gevlogen. In ‘Winter en later’ gaat het anders: een woord zit in zijn eentje in de grond, begraven en al, maar het boort zich naar boven, zij het slapend. Het gedicht vervolgt met ‘komt een wortel door de grond heen / zich verbloemend aan het licht’.
Mijn vader, loonwerker, was altijd met een grondboor in de weer. Hij draaide dat ding de grond in tot-ie vol aarde zat. Vervolgens haalde hij de boor weer op en liet ons zien dat er diepere lagen waren, van een andere kleur. In de regels van Van der Graft beweegt zich iets in omgekeerde richting, er boort zich een woord naar boven, het ontkiemt en schiet op. ‘Boort’ moge dan rijmen op ‘woord’, het blijft klinken naar techniek. Niettemin weet het hier het beeld van nieuw leven op te roepen, van de kwetsbare graankorrel die versterft om daarna volop vrucht te dragen.
Slapend. In oude voorstellingen van een wederopstanding bij het laatste oordeel wrijven de gestalten van de onderdrukten zich de ogen uit. In de poëzie van Van der Graft is dichten, of het resultaat ervan, nauw verwant aan herleven ‘uit de dood vandaan’. Woorden komen tot hun recht, de taal herleeft, de menselijkheid wordt hersteld. ‘Ik hou niet van slaapverhaaltjes’, stelde mijn zoontje van vier onlangs en werkte een hele rij prentenboeken zijn kamer uit. Van der Graft verbeeldt het wakker worden.