December
‘Ik voelde een mengeling van vrees en dankbaarheid in me opkomen, een oeroud respect’, zo beschrijft de moeder in een van de decemberverhalen van Vonne van der Meer haar eigen gevoelens als zij op haar dertigste in het huis van de buren bij Sinter-klaas geroepen wordt en hij haar vriendelijk peinzend vraagt wat zij nu eigenlijk met haar leven van plan is. Dat is in het verhaal ‘Het zingen, het water, de peen’ uit Nachtgoed (1993), waarvan je de plot niet snel vergeet: een jongen blijft op volwassen leeftijd gelovig de sinterklaasrituelen uitvoeren. De moeder, ik-verteller, probeert zich het gedrag van haar zoon in te denken.
Dat oeroude respect trof mij nu. Het is kenmerkend voor het zevental oude en nieuwe verhalen in de bundel December: Van der Meer onderzoekt de vragen van geloof en verbeelding. Daarbij liggen voor haar verbeelding en geloof heel dicht bijeen.
Het gaat haar - zo lees ik sommige verhalen - om de gemeenschappelijke aspecten van beide fenomenen, over de kracht van verbeelding die mensen laat geloven. En nooit zal zij dat afdoen als inbeelding of projectie, integendeel. Als je deze bijzondere menselijke eigenschap toelaat, het voorstellingsvermogen zijn werk laat doen, gaat het je beter in een plot van Van der Meer.
Vaak is het de bedoeling dat die verbeelding een kleine verandering tot stand brengt, de hoofdpersoon een ander spoor laat inslaan, haar of hem de moed geeft om iets wat vastgelopen is weer vlot te krijgen. Dromen helpt. De verbeelding zelf wordt niet gezocht, maar valt de personages toe.
Niet dat het ook maar in een enkel verhaal expliciet over geloof gaat. Er wordt hoogstens zijdelings naar verwezen, via de verbeelding. Maar als verbeelding je helpt, is het stapje naar geloof al bijna genomen.
Een lezer die voor alles rationeel wil blijven, krijgt het moeilijk.