Kort
‘Dichten is geen dood / maken. Scheppen is / dulden, tegen de ochtendmist in // luisteren hoe de kern / klopt. [...]’ Zo begint het gedicht ‘Twee brieven aan Gerrit Kouwenaar’ van Lloyd Haft in zijn laatste bundel Deze poelen, deze geest. Waar Kouwenaar met zijn poëzie ‘eigenlijk gewoon stof’ wil maken, ‘een woord terug brengen naar zijn stoffelijkheid’ (het citaat is het motto van Hafts gedicht), vraagt Haft: ‘Wou je tot stof terugbrengen / terugroepen, wat nooit / van stof uitging?’
In de gedichten worden regels in spreektaal telkens afgelost door elliptische denkzinnen. Het Kouwenaargedicht besluit met de cryptische regels: ‘Bot dat nee weerspreekt, / wijst ja, zegt ons.’ De ikfiguur ziet zijn eigen hand in de keuken de vertrouwde gebaren maken van zijn afwezige geliefde en vraagt als het ware door tot op het bot. Net als in de gedichten van Kouwenaar waarin hand (en vlees) een rol spelen, gaat het om leven of dood. De hier geciteerde slotregel biedt hoop, maar met welke beweging precies, daar zit ik nog steeds op te turen.
Haft houdt zijn dichtregels al een heel oeuvre lang zo kort mogelijk. Het is de vorm waarmee hij werkt: het regelwit, het ritme, de zinnen op het randje van mogelijk. Met een idioom dat, wanneer het niet uit de spreektaal komt, bestaat uit nieuwgevormde of juist archaïsche woorden. Het gevaar bestaat voortdurend dat het geheimtaal wordt, de winst is de woordoverdenking, de etymologische inzet.
Zijn interesse in de herkomst van woorden is niet verwonderlijk. Lloyd Haft is in 1946 in de States geboren, woont in Nederland, was lange tijd universitair do-