Het boek is, aldus de schrijver, een bloemlezing, maar toch ook weer niet: de opgenomen liedteksten verschenen bijna allemaal op lp en cd en een aantal gedichten in de krant, de overige teksten zijn niet eerder gepubliceerd (uitgezonderd een voorpublicatie in Liter). Deze grasduining, zoals Zuiderveld het zelf noemt, bevat liedteksten die geschreven zijn tussen 1966 en 2009, sprookjes, ollekebollekes, kinderliedjes, sonnetten en plezierdichten.
Bijzonder in deze bundel vond ik de veelzijdigheid van de dichter. De meeste versjes zijn vriendelijk, maar ook vol heimwee: ‘ik ga met mijn lichaam op pad / tien vingers die woorden op stadsmuren schrijven / ik ken haar nog niet maar ik zal bij haar blijven’ (uit ‘De volgende stad’), ‘ja met mij gaat het goed, en je lacht idolaat’ (uit ‘Maskers af’) en ‘de wereld vergaat pas / na de reclame’ (uit ‘Na de reclame’). Net als alle zielenknijperij de lezer wat gaat vermoeien, blijkt zich midden in het boek (goed geplaatst!) een verbazingwekkende ironie schuil te houden in de ‘overlijdensberichten, grafschriften en condoleances’. Ik citeer er één, getiteld ‘Gezagvoerder’: ‘Wat een gebeurtenis! / Lijkwagen, volgauto's / kist met gezagvoerder / Wim van der Veer. / Knal! Op zo'n stuitende / veiligverkeersdrempel, / vliegt-ie het luchtruim in, / net als weleer.’
Een jaar geleden schreef ik een scriptie over het veranderende ethisch bewustzijn in de jeugdliteratuur. In mijn onderzoek schaarde ik, in navolging van Komrij, de kinderliedjes onder de jeugdliteratuur. Ik deed de ontdekking dat de jeugdliteratuur rond de eeuwwisseling weer een voorzichtige moraal mag bevatten. De in Zuidervelds bundel opgenomen kinderliedjes lijken deze stelling te bekrachtigen (als in ‘we stoppen iedereen in hokjes vakjes / als ze anders zijn dan wij’). Hadden mijn leerlingen moeite om de semiwijze, maar humoristische moraal in de sprookjes te begrijpen, met die in de kinderliedjes hadden ze minder moeite. Ze vonden de moraal, verrassend genoeg, niet eens vervelend.
Ik vind een gedicht geslaagd als een zin mij raakt en die zin zich later vanuit het niets ineens weer aan mij opdringt. En die zinnen zijn er in De dikke Rikkert: ‘wie alles heeft verloren heeft gevonden wat hij zocht’ (uit ‘IJskristal’) en deze - voor mij veruit de meest indrukwekkende - zinnen uit ‘Verhemelte’, geschreven bij een foto van de jaarlijkse kerstboom in de Haagse Bijenkorf: ‘Ooit heeft hier nog een barse boom gestaan, / geleund tegen verstilde zomerluchten; / daar dronken wij het sap van zoete vruchten / en rustten aan zijn wortels, moe, voldaan. // En nu? Een nooit te stillen, godvergeten / honger drijft ons voort. Wij moeten eten, / een glazen vrucht die krakend openbarst // en snijdt in onze keel, in ons geweten. / Wij zwijgen, ons verhemelte gespleten / van glas dat tussen onze kiezen knarst.’
Dat de overige gedichten te weinig deden om mij bij te blijven, doet dan niet meer ter zake.
Rikkert Zuiderveld, De dikke Rikkert: liedteksten, plezierdichten, sprookjes, sonnetten. Brandaan, Barneveld 2009, 324 blz., €15,00.
Marlies Verwoerd