‘Zelfs goden, ze worden geboren / in hoofden, doven uit tot een mythe’, schreef ik in het gedicht ‘Thetis' hiel’ uit de bundel De buigzaamheid van steen.
Hoe eenzaam kan iemand zijn? In het gedicht ‘Een vader’ is sprake van iemand die zich alleen op een eiland bevindt. Waarvan dat eiland is gemaakt, wordt niet vermeld, maar de ‘ze’ in het gedicht ‘zoekt zich iemand’, hunkert naar gezelschap, een lijf om zich tegenaan te schurken. En als er dan iemand komt opdagen, hecht ze zich aan hem, ‘ontvangt en bedient hem’, wat dat ook moge betekenen. En als de man daarna weer vertrekt, wacht ze, een wachten dat volledig bezit van haar neemt, een verwachten wordt.
In de Oudheid was er nogal eens sprake van een zwangerschap die werd toegeschreven aan het bezoek van een god. Het was een manier voor vrouwen om zo'n zwangerschap te verklaren. Verkrachtingen kwamen ook in die tijd voor, loverboys zijn geen nieuw fenomeen. Meisjes uit de sloppenwijken, slavinnetjes, ja, die konden een pak slaag krijgen en verder werd hun zwangerschap tot de normale gang van het leven gerekend. Maar kwam je uit de betere kringen dan kon je moeilijk zeggen: een meer of minder leuke avond gehad met de buurjongen. Een god kwam dan van pas, gaf de nodige chic aan een ongelukje of verkrachting.
Zeus bijvoorbeeld werd er nogal eens bijgesleept als berucht rokkenjager. Mensen zijn slim, ook wat betreft het gebruik van hun goden.
En niet alleen in de mythen van de Griekse Oudheid vinden we dit soort verhalen, ook in de bijbel is er sprake van. Neem Genesis 6, daarin staat dat de zonen Gods zich vrouwen nemen uit de dochters der mensen. Godenzonen, ze kunnen de aardsvrouwelijke schoonheid niet weerstaan. Maar zoals Achilles, de zoon van Thetis, sterfelijk was omdat zijn vader Peleus een sterveling was, zo zijn ook de kinderen geboren uit een godheid en een vrouw sterfelijk.
De goden kiezen zich een mensenvrouw, de vrouwen vinden hun god, hun grote liefde. Daaraan offeren ze: hun liefde is het altaar waarop ze zich vleien, zichzelf (op)offeren. Ze baren kinderen behept met eenzelfde drift naar gemeenzaamheid, met eenzelfde hang naar ‘de religie der liefde’. Zonder liefde, zonder de angst voor verlies, zonder pijn en verdriet geen religie.
Op een dag bezoek ik het eiland Aegina. Het eiland is vernoemd naar de dochter van de riviergod Asopus. Zij werd op zeker moment door Zeus opgemerkt, met alle gevolgen van dien. Hij bracht haar naar een onbewoond eiland en daar baarde ze haar zoon Aeacus. Als eerbewijs aan zijn moeder noemde Aeacus later zijn geboorte-eiland naar haar: Aegina. Zij leerde hem wie zijn vader was: jij bent het kind van een god.
Ik huur een auto om het eiland te verkennen, om de tempel gewijd aan Aegina te bezoeken. Hitte en stilte vieren er alleenheerschappij. In de naaldbomen ruist een wind als in een paradijs wanneer een God zijn schepping bezoekt. De cicaden maken de hitte stroperig en schel.