Liter. Jaargang 12
(2009)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Maarten Elzinga
| |
[pagina 68]
| |
PotvisIk peil mijn uitzicht, en soepele skeletten kolken
in onze gezamenlijke wand. Met een echoflits uit de geurige
holte in mijn kop barst ik een paar van die levens
en vertraag, zodat ze tegenstromen in mijn muil. Ik word lichter,
haal adem en luier weer omlaag. En tuur in lange, diepe klanken
over de curve van Hard tot aan kusten met de smaak van rivier en olie,
tot aan de hoge, knarsende kusten van verstarde lucht.
Hoe de wand van ons element een glinsterend pompende rand heeft;
de weerstane druk bij diepe vaart daarin, de voortdurende ingang!
Alleen de openingen van oog-zicht en adem binden ons nog
aan de dwergmakende Lucht, waar echt zicht nauwelijks werkt.
De kracht van onze wand beschermt ons tevens tegen het trage
van de rots Hard, zijn levenplettende verdichting,
tegen zijn spleten en gegolfde lagen die we in zicht zingen
maar waar we zwijgzaam, stijf fragment in zijn. Oogzicht is
het naar binnen lekken van het dichtbije en toont ons de smaken van voedsel
als bevestiging boven ruggegraten. Maar ons weidsere zicht is een uiting.
Ik bezing voorbij de ronding van verte de levend verbonden botten
van mijn medezangers; ik peil de ventielkleppen van een diepe vulkaan,
wit opstormend in de donkere zwaarte; ik ontvang het verzinken van een eiland,
de liedverscheurende hartslag van schepen en de doorschijnende schaar van stroomvormen
om de flank van een zeeberg. De wand, die ik in blinde voortgang steeds doorbreek,
geneest, en kriebelt me met echo's. Elk van mijn lange welgevormde kreten
herschept de wereld en geeft een midden aan zijn klinkende structuur.
Vertaling: Maarten Elzinga In 1997 publiceerde Murray een boekje met gedichten en een essay, Killing the Black Dog, over de neurose en de depressies die hem gedurende een groot deel van zijn leven hadden geplaagd. Hij vertelt er hoe hij soms maandenlang dagelijks werd overvallen door eindeloze huilbuien, zonder dat hij zelf precies begreep waarom. Het enige waartoe hij zich in zulke perioden nog kon zetten, was het schrijven van poëzie, en de poëzie was voor hem ook het enige middel waarmee hij de Zwarte Hond kon bestrijden: ‘Na enkele moeizame pogingen om die | |
[pagina 69]
| |
massieve pijn te onderwerpen aan een poëtisch onderzoek, resulterend in een aantal warrige en ondoorzichtige gedichten in Dog Fox Field, richtte ik het instrument van de poëzie gedurende één hele bundel op volstrekt andere thema's. Translations from The Natural World bestond uit een reeks van veertig gedichten met de titel “Presence” - aanwezigheid - en de ondertitel “Vertalingen uit de wereld van de natuur”. In die gedichten liet ik mijn stupide Ik even van zichzelf uitrusten en probeerde via de verbeelding binnen te dringen in het leven van nietmenselijke schepselen en dat leven op de een of andere manier in mensenwoorden te vertalen.’ De potvis is één van de dieren en planten die in de ‘Vertalingen uit de wereld van de natuur’ aan het woord komt, naast onder andere varkens, een school vissen, een oerwoudboom, een zwerm bijen, een perzik en een teek. Al die schepselen spreken inderdaad een soort dierlijk of plantaardig Engels: ze maken soms geen onderscheid tussen enkelvoud en meervoud, tussen ‘ik’ en ‘wij’, ze geven andere betekenissen aan de woorden of maken nieuwe woorden om de indrukken van hun niet-menselijke zintuigen weer te geven. Over een van de vroegste voorbeelden van deze ‘vertalingen’, het gedicht ‘The Cows on Killing Day’, heeft Huub Beurskens ooit een paar rake dingen gezegd: ‘Als mens kun je geen koe worden. En als koe kun je niet menselijk praten en denken. Maar als je je van de evidente logica van deze twee uitspraken nu eens gewoon niets aantrekt, dus koeien-koe wordt en tegelijkertijd mensentaal blijft gebruiken? Dan beeld je geen uiterlijk en geen innerlijk af, maar loop je de kans om, zoals in het gedicht van Murray, een aantal momenten mee te maken waarin je weliswaar niet volledig metamorfoseert maar in een tussengebied verkeert waarin je [...] je niet alleen zelf inleeft in het koe-zijn, maar het koe-zijn zich evenzeer inleeft in het jou- of mij-zijn. Zo'n gedicht is een simulatie van een metamorfose, niet van een eenzijdige gedaanteverandering maar van een metamorfose over en weer.’Ga naar voetnoot1. Een en ander levert opwindende maar niet altijd gemakkelijk te volgen poëzie op, en je kunt ook nauwelijks anders verwachten van een mensvarken of een potvisman. De vertaler moet dan ook geweldig oppassen dat hij niet ‘nog verder vertaalt’ en het gedicht menselijker maakt dan het was... Toen ik eens een stapeltje verse Murray-vertalingen naar een tijdschrift had gestuurd, werd ik gebeld door een van redacteurs, zelf een gerenommeerd dichter en kenner van de Engelse poëzie. Hij vond het prachtig werk en wilde de vertalingen graag opnemen - allemaal, behalve ‘Potvis’. Verbaasde protesteerde ik, want dit gedicht is juist één van mijn absolute favorieten. Waarop bleek dat de redacteur niet had begrepen dat het werkelijk over een potvis gáát - hij dacht dat het een soort modernistische ‘language poetry’ was, een onsamenhangende opeenstapeling van vage, van de betekenis losgezongen beelden... Dat is bepaald geen | |
[pagina 70]
| |
schande. Hetzelfde overkomt mij nog steeds met Murrays poëzie: bij eerste lezing heb ik geen flauw benul waar hij het over heeft. Sommige gedichten bestaan uit reeksen haast cryptogram-achtige beelden, raadseltjes die je één voor één moet oplossen voordat de zin van het geheel tot je doordringt. Achteraf gezien lijkt de samenhang dan opeens heel ‘vanzelfsprekend’ en een stuk minder esoterisch dan je had gevreesd. Wat Murray van de lezer vraagt, is niet zozeer eruditie als wel vertrouwen - dat er wel degelijk iets te begrijpen valt. ‘Spermaceti’ is daar natuurlijk een tamelijk extreem voorbeeld van, en daarom bij uitstek geschikt voor een kleine demonstratie in close reading. Potvissen zien weliswaar heel slecht met hun ogen, maar beschikken net als vleermuizen en dolfijnen over een bijzonder ‘zesde’ zintuig: sonar, oftewel echopeiling. Hoe dit bij de potvis precies in zijn werk gaat, welke organen er een rol bij spelen, heeft de wetenschap nog steeds niet kunnen ontrafelen, maar zeker is wel dat ze geluidstrillingen met zeer uiteenlopende frequenties produceren (extreem lage voor de lange afstanden, en hoge ‘klikgeluiden’ voor de details) en uit de weerkaatsing daarvan een buitengewoon nauwkeurig ‘beeld’ verkrijgen van hun omgeving. Dat is dus hun manier van kijken. In mijn naïviteit had ik de eerste woorden van Murrays ‘Spermaceti’, ‘I sound my sight’, aanvankelijk vertaald als ‘Ik klink mijn zicht’ - een prachtige paradox die ook in het Engels meeklinkt. Maar ‘to sound’ kan ook ‘peilen’ betekenen, en dat is de betekenis waar het hier vooral om gaat: ‘Ik peil mijn uitzicht’. Wat ‘ziet’ zo'n potvis zoal? De ‘soepele skeletten’ van vissen - want alleen de vastere stof van het skelet weerkaatst de trillingen die hij uitzendt. Vervolgens vertelt hij over een speciale truc om aan voedsel te komen: ‘Met een echoflits uit de geurige holte in mijn kop barst ik een paar van die levens.’ Zoals bekend bevindt zich in de kop van potvissen een enorme, met het zogenaamde ‘spermaceet’ of ‘walschot’ gevulde holte. Het was ooit een kostbaar, bij walvisvaarders zeer begeerd goedje, waar onder andere parfum van werd gemaakt - vandaar ‘geurige holte’. Vroeger geloofde men dat walschot een reusachtige voorraad sperma was - vandaar de naam ‘spermaceti’. Inmiddels denken de biologen dat deze holte een belangrijke functie heeft bij het duiken (tot op zo'n twee kilometer diepte, op jacht naar reuzeninktvissen) en daarnaast ook een rol speelt bij de uitzending en ontvangst van radiogolven. Dat ze met een soort ‘echoflits’ ook vissen zouden kunnen verlammen, leek mij in eerste instantie een beetje al te gortig, maar ook dat blijkt geen murrayaanse potvissengrootspraak. Althans, sommige kenners van zeezoogdieren houden het inderdaad voor mogelijk dat een enkele heftige sonarstoot het evenwichtsorgaan van vissen (de zwemblaas) ontregelt, zodat die niet meer kunnen vluchten. De ‘gezamenlijke wand’ in regel 2 is gewoon het water: dat is het element van | |
[pagina 71]
| |
de potvis, zoals lucht voor ons, maar tegelijkertijd ook een wand waar hij zich voortdurend doorheen moet persen, aangezien de weerstand van water zoveel groter is dan die van de lucht. Als de potvis na zo'n echoflits plotseling vaart mindert, stroomt het water vóór hem naar hem toe, met daarin de verdoofde visjes die onze Leviathan oppeuzelt. Dan stijgt hij naar het oppervlak, ‘ik word lichter’, haalt adem en laat zich langzaam weer zakken. Vervolgens tuurt hij met de ‘lange diepe klanken’ van zijn echopeiling over de ‘curve van Hard’: dat is potvissentaal voor de zeebodem, die zich aan de horizon lijkt te krommen en die (ook akoestisch ‘gezien’) het enige harde oppervlak vormt in zijn wereld, uitgezonderd de kusten van de oceaan. In de nabijheid van de kust smaakt het water soms zoet als rivierwater, of naar olie; andere keren bestaat de rand van het gezichtsveld van de potvis uit schurende ijsschotsen of ijskappen, die hij niet opvat als hardgeworden water maar als ‘verstarde lucht’. Nu volgt een enthousiaste uitroep: wat heeft die wand van ons element toch een prachtig glinsterende, op en neer golvende rand! - dat is, denk ik, de branding. En wat een geweldige druk moet je weerstaan om diep in ons element door te dringen - alsof je voortdurend ergens binnengaat, door zware klapdeuren. Op zijn laatst in de volgende regels verraadt zich het door Huub Beurskens beschreven fenomeen, namelijk dat het hier om een soort halve of zelfs wederzijdse metamorfose gaat. Murray leeft zich in in het potvissenbestaan, maar van zijn kant blijkt de potvis over een opmerkelijke kennis te beschikken inzake zijn voorouders en de bijzondere vereisten van het leven aan wal, in de lucht. Ja, hij schijnt zelfs Darwin te hebben gelezen: potvissen stammen af van landzoogdieren die misschien op zeeleeuwen of walrussen leken, en die familieleden aan vaste wal waren steevast van geringer formaat, omdat ze anders problemen kregen met de zwaartekracht. Vandaar dat de Leviathan mijmert: ‘Alleen de openingen van oog-zicht en adem binden ons nog / aan de dwergmakende Lucht, waar echt zicht nauwelijks werkt.’ ‘Echt zicht’ is natuurlijk het type echopeiling van de potvis, dat in water veel beter functioneert dan in de lucht. Het water, vervolgt hij, beschermt hem ook tegen die nare rots Hard, die hij wel waarneemt maar waar hij met recht bang voor is, vanwege zijn ‘levenplettende verdichting’ - ‘it's life-powdering compaction’. ‘Compaction’ is een neologisme, oftewel Potvismurryaans, en ik was erg gelukkig met het Nederlandse ‘verdichting’. Dat woord benoemt immers een essentieel kenmerk van dit poëtisch taaltje, en van Murrays stijl in het algemeen. Soms herkent de potvis, als hij de gespleten en golvende zeebodem in zicht zingt, de vormen van ‘geplette’ familieleden, ‘zwijgzame, stijve fragmenten’: de gezonken skeletten van soortgenoten. Potvissen zijn zoals gezegd erg bijziend, en daarom lijkt kijken - kijken met | |
[pagina 72]
| |
je ogen - voor hen op proeven. Ze zien de vissen die ze opeten pas vlak voordat ze in hun muil verdwijnen - mmm, daar gaat een lekkere haring geloof ik, en aha, dat is een tonijn - als ‘bevestiging’ boven de ruggegraten die hij eerder al met zijn echo had gepeild. Die echopeiling is zijn ‘weidsere zicht’, en tevens zijn manier om met soortgenoten te communiceren. Zijn lied reikt tot ver voorbij de horizon (het schijnt dat potvissen elkaar op honderden kilometers afstand kunnen horen) en hij bezingt er de verbondenheid van zijn volk mee, dat zich door zijn sterke beenderstelsel van vissen onderscheidt. En juist die botten kan hij goed zien met zijn sonar: ‘Ik bezing voorbij de ronding van verte de levend verbonden botten van mijn medezangers.’ Hij ziet ook een onderzeese vulkaan, waar witte heteluchtbellen uit opborrelen, vanuit de diepte, waar de waterdruk erg groot, erg ‘zwaar’ is. Hij registreert ‘het verzinken van een eiland’ (door een aardbeving?) en heeft last van passerende schepen, die met de trillingen van hun motoren zijn liederen verstoren. Tenslotte ziet hij de eigenaardige stroomvormen aan weerszijden van een onderzeese berg, ‘the sheer shear of current-forms bracketing a seamount.’ ‘Sheer shear’ is natuurlijk een schitterende en onvertaalbare vondst: door de volstrekte homofonie van die twee woorden lijkt de taal zelf doorzichtig te worden. ‘Sheer’ en ‘shear’ hebben bovendien allebei verschillende betekenissen die in de context passen: ‘sheer’ kan zowel ‘steil’ als ‘doorzichtig’ betekenen en bovendien, als zelfstandig naamwoord: ‘de langscheepse rondte van een schip’; ‘shear’ betekent niet alleen ‘schaar’ maar is ook een natuurkundige term, ‘dwarskracht, afglijding, schuifspanning’, een begrip dat van toepassing schijnt te zijn op de drukverschillen in zo'n onderzeese stroming. Deze potvis is kennelijk ook op de hoogte - in elk geval beter dan ik - van de beginselen van de fysica! Dat de wand waar hij zich voortdurend doorheen duwt, ‘geneest’, is echter ook voor alfa's begrijpelijk, wanneer je denkt aan de turbulentie die hij met zijn massieve gedaante in zijn kielzog teweegbrengt: dit ‘litteken’ van woelingen groeit snel dicht. En dat diezelfde wand tijdens het zwemmen kriebelt met echo's - ach ja, als een potvis dat zegt... Na elk van zijn ‘welgevormde, lange kreten’ ziet de potvis de wereld om zich heen, en natuurlijk is hij dan zelf het midden van datgene wat hij rondom waarneemt - waar hij ook zwemt. Het Nederlandse ‘klinkende structuur’ is inhoudelijk nogal vlak vergeleken bij ‘ringing structure’ - maar ‘galmen’, ‘schallen’ ‘rinkelen’ etcetera leek me niet beter, en ‘ringing’ heeft sowieso nog een andere betekenis die ik in het Nederlands niet (tegelijkertijd) kon handhaven: ‘cirkels beschrijvend’, ‘ringen vormend’. De structuur die de potvis waarneemt heeft waarschijnlijk net als een radarscherm een cirkelronde, in steeds wijdere kringen uitdijende vorm. Zoals trouwens ook de pulserende verzen van dit gedicht steeds langer worden en verder uitdijen. Vooral vanaf ‘I sing beyond the curve’ weer- | |
[pagina 73]
| |
schallen ze als een reeks lange, ‘sonore’ klaroenstoten. Zo komt de paradox van het vertalen hier pregnant aan de oppervlakte: om de betekenis van een strategisch, ja ‘poëtologisch’ kernwoord als ‘ringing’ te kunnen laten voelen, moet je je als vertaler juist niet aan die zogenaamde ‘betekenis’ vastklampen: ‘klinkende’ is weliswaar inhoudelijk vlak, maar past ritmisch en melodisch (assonanties met ‘kriebelt’, ‘kreten’ en ‘midden’) tenminste nog enigszins in de ‘klinkende structuur’ van het gedicht. Bij deze majestueuze coda dringt zich nogmaals de gedachte op dat potvisachtige dichter en antropoïde potvis hier één pot nat zijn - met elkaar versmelten. Murray refereert in zijn essays herhaaldelijk aan het oeroude, in de romantiek weer opgepakte beeld van de dichter als heilige bard, als een soort priester die met zijn gedichten de wereld ordent, er een midden aan geeft, oftewel een maat, een ijkpunt, geestelijk houvast. Het goede humeur van de potvis lijkt onverstoorbaar: zoals alle dieren verwijlt hij permanent in die voor depressieve dichters zo moeilijk bereikbare eenheid van lichaam, droom en bewustzijn waar volgens Murray alle menselijke creativiteit uit voortkomt. Hij (wie?) hoeft niet aan zichzelf te ontsnappen om te ‘zingen’ - poëzie is zijn natuurlijke element. |
|